In een arrest van 18 oktober 2022 heeft het hof van beroep te Antwerpen geoordeeld dat de regelmatige aan- en verkoop van whisky door een whiskyliefhebber past in het normaal beheer van zijn privévermogen. Hiermee gaat het hof in tegen een eerder standpunt van de rechtbank van eerste aanleg, die had geoordeeld dat het zou gaan om een belastbare beroepsactiviteit. Een uitspraak die een slok op de borrel scheelt voor de belastingplichtige.
Waarover gaat het?
Een belastingplichtige is actief als project- en werfleider en houdt zich naast zijn professionele activiteiten ook bezig met het verzamelen van whisky en het spelen van poker- en kansspelen. Als whiskyliefhebber is het de bedoeling zijn verzameling Schotse whisky om te zetten naar een verzameling Japanse whisky. Daartoe koopt en verkoopt hij op regelmatige basis flessen. Voor de verkoop doet hij voornamelijk beroep op veilinghuizen, die de prijs ervan bepalen. Soms verkoopt hij ook flessen aan whiskyclubs of rechtstreeks aan particulieren.
Fiscus en rechtbank eerste aanleg: beroepsinkomsten
De fiscale administratie had informatie ontvangen waaruit bleek dat de belastingplichtige regelmatig bijverdiende met poker en inkomsten behaalde uit de verkoop van whisky en andere alcoholische dranken. Omdat er volgens de administratie sprake was van een beroepsactiviteit, werden deze inkomsten als beroepsinkomsten belast. De belastingplichtige was het hiermee niet eens en legde deze kwestie voor aan de rechtbank.
De rechtbank van eerste aanleg te Hasselt heeft de belastingplichtige in een vonnis van 18 februari 2021 in het ongelijk gesteld. Volgens de rechtbank werd aangetoond dat de verkoop van dranken (in het bijzonder whisky) wel degelijk een beroepswerkzaamheid vormde gelet op het aantal en de hoge frequentie van de verkopen en de zeer aanzienlijke vergoedingen. De rechtbank verwees ook naar het groot aantal pakketten dat de belastingplichtige per post verzond. Hij verkocht ook regelmatig drank via online veilingplatformen en op een publieke groep op Facebook. Bij de betalingen werd in de mededeling vaak niet aangeduid over welk type drank het ging maar het bleek wel dat er soms meerdere flessen tegelijk werden aangekocht of verkocht, wat tegensprak dat het louter ging om één fles uit een collectie. De belastingplichtige tekende hoger beroep aan tegen dit vonnis.
Arrest hof van beroep Antwerpen 18 oktober 2022
De belastingplichtige stelt eerst en vooral dat de fiscus zich schuldig heeft gemaakt aan willekeur door alle (cash-)stortingen en buitenlandse overschrijvingen op zijn bankrekening waarbij geen mededeling werd vermeld te beschouwen als inkomsten uit de verkoop van whisky, terwijl deze rekening evengoed voor privédoeleinden werd gebruikt. Volgens het hof kan uit het loutere bestaan van de cash-stortingen en buitenlandse overschrijvingen inderdaad niet zomaar worden afgeleid dat het gaat om inkomsten uit de verkoop van whisky. Aldus faalt de administratie in haar bewijslast en dient de belastingplichtige volgens het hof niet over te gaan tot het leveren van tegenbewijs. Het hof besluit dat de belasting bijgevolg minstens op foutieve gegevens is gevestigd.
Wat betreft de aard van de inkomsten gaat het volgens de belastingplichtige om inkomsten die passen binnen het normaal beheer van zijn privévermogen, zonder speculatieve bedoelingen. Er was immers geen samenhang met zijn beroepswerkzaamheden en hij nam bij de verkoop van de flessen whisky ook steeds een passieve houding aan door hoofdzakelijk op een veilinghuis beroep te doen. Daarnaast deed de belastingplichtige enkel een beroep op eigen middelen.
‘Drankenhandelaar’
Volgens de administratie is er daarentegen wél sprake van beroepsinkomsten: de zeer frequente aan- en verkoop van whisky duidt op een beroep als ‘drankenhandelaar’. Verder verwijst de administratie naar de verklaringen van de belastingplichtige zelf, de grote hoeveelheid flessen (116) die werden aangetroffen bij de belastingplichtige thuis en het feit dat er soms meerdere flessen tegelijk werden aangekocht of verkocht.
Het hof stelt dat het aan de administratie is om het bewijs te leveren dat er sprake is van een beroepsactiviteit. Dit houdt in dat de administratie het bestaan moet bewijzen van een geheel van verrichtingen die zich vaak genoeg voordoen en met elkaar verbonden zijn om een voortdurende en gewone bedrijvigheid uit te maken en die niet bestaan in het normaal beheer van een privévermogen. Het hof is van oordeel dat de elementen die worden voorgelegd door de administratie onvoldoende zijn om te kunnen spreken van inkomsten die voortkomen uit een beroepswerkzaamheid.
Ten eerste stelt het hof dat, wanneer de verrichtingen zonder mededeling buiten beschouwing worden gelaten, er geen sprake meer is van frequente verrichtingen. In het jaar 2015 waren er dan slechts 43 inkomende en 44 uitgaande verrichtingen en in het jaar 2016 waren er dan slechts 63 inkomende verrichtingen en 116 uitgaande verrichtingen. Op jaarbasis is dit volgens het hof onvoldoende om er het bestaan van een beroepsactiviteit uit af te leiden.
Ten tweede verwijst het hof naar het feit dat de belastingplichtige geen beroep deed op leningen, geen reclame maakte voor zijn activiteiten, geen website had en ook geen beroep deed op de hulp van derden. Verder houdt de aan- en verkoop van de whisky geen enkel verband met de professionele bezigheden van de belastingplichtige, deed hij beroep op veilinghuizen voor het verkopen en het bepalen van de prijs en beschikte hij niet over een professionele inrichting voor de aan- of verkoop van alcoholische dranken. Het gegeven dat er 116 flessen in zijn woning werden aangetroffen, past eveneens in de stelling dat het om een hobbymatige verzameling gaat. Dat de belastingplichtige over enige kennis van zaken beschikte, wijst niet op een beroepsmatig optreden. Een zekere kennis over het betrokken product is immers ook eigen aan het uitoefenen van een hobby in dit verband.
Het hof besluit dat de administratie niet aantoont dat er sprake is van een activiteit van aan- en verkoop van alcoholische dranken dat het niveau van een normaal beheer van een privévermogen overstijgt, waarmee het hof aangeeft dat een taxatie als divers inkomen evenmin mogelijk zou zijn.
Dit arrest ligt in de lijn van het arrest van het hof van beroep te Antwerpen van 8 januari 2019, waarin het hof heeft geoordeeld dat de verkoop van een wedstrijdduif voor een prijs van 58.000 euro onbelast kon blijven en het is ongetwijfeld goed nieuws voor andere verzamelaars die in het kader van hun hobby bepaalde inkomsten realiseren, zoals kunst-, oldtimer- of wijnverzamelaars.
Bullet-krediet
Wat hebben we geleerd? Niet lenen, beroep doen op veilinghuizen bij verkoop en nog beroepsactief zijn, zijn duidelijk belangrijke aandachtspunten. Bij dat lenen hoort nog een bijkomende opmerking: velen hebben in het verleden bij de aankoop van bijvoorbeeld een onroerend goed, een kunstwerk of een oldtimer een bullet-krediet aangegaan bij een bank omdat de rente op dat ogenblik zo laag stond en om hun beleggingsportefeuille niet te moeten verkopen. Die handelswijze zou wel eens nefast kunnen blijken bij de beoordeling of de winst uit een verkoop ervan al dan niet nog valt onder het normaal beheer van het privévermogen. Niet alleen is de waarde van de beleggingen sterk gedaald en is de rente op het bullet-krediet ook fors gestegen, als je dan nog een 33% of 50% belasting op de meerwaarde moet betalen, heb je wel een heel slechte keuze gemaakt door het bullet-krediet aan te gaan.
Op de hoogte blijven van alle nieuwigheden binnen de juridische en fiscale wereld?
Volg Jubel.be op LinkedIn
0 reacties