Door het reparatiedecreet van 17 juli 2015, gepubliceerd in het staatsblad van 14 augustus 2015, werd een definitie opgenomen van ‘aanhorigheden’ in de Vlaamse Codex Erfbelasting (hierna ‘de Codex’).
De context
Het aandeel dat de partner erft in de gezinswoning, is vrij van erfbelasting (art. 2.7.4.1.1 § 2, tweede lid). Het moet dan wel gaan om de gezinswoning op het ogenblik van het overlijden, maar daar zijn toleranties voorzien. Als een van de partners, of beiden, naar een rust- of verzorgingsinstelling, of een assistentiewoning verhuisd zijn, blijft de laatste gezamenlijke hoofdverblijfplaats de ‘gezinswoning’ in de zin van dit artikel [1].
De partner kan ook een feitelijk samenwonende zijn, maar enkel vanaf drie jaar samenwoning [2], en niet als hij of zij een bloedverwant in rechte lijn van de erflater is [3].
In de Codex was geen definitie opgenomen van wat een gezinswoning is. Men kon zich dus afvragen of de garage, de tuin, de weide ernaast, ook wel vrijgesteld waren in de mate dat ze door de partner verkregen werden.
Er was wel een definitie van ‘aanhorigheid’ in de Codex, in art. 1.1.0.0.2, twaalfde lid, 2°, maar die gold enkel voor titel 2, hoofdstuk 9, en dat gaat over het verkooprecht, niet over de erfbelasting. Daar was het van belang voor het verkrijgen van het verlaagd tarief (oud art. 53,2° W. Reg.)
De wijziging
Door art. 2, 2e lid van het decreet van 17 juli 2015 wordt nu bepaald dat de definitie van “aanhorigheid” die gold voor het verkooprecht, ook toepasselijk wordt – of beter: is – in de erfbelasting.
Er wordt bepaald dat de aanhorigheden, vermeld in het twaalfde lid, 2° (de definitie in het verkooprecht), in voorkomend geval geacht deel uit te maken van de gezinswoning.
In dat artikel vinden we de volgende definitie:
“aanhorigheid : elk gebouwd of ongebouwd onroerend goed dat volgens de aard, de ligging, de oppervlakte en de waarde ervan een normale bijhorigheid vormt, al naargelang het geval, hetzij van het huis of de verdieping of het gedeelte van verdieping, hetzij van een op te richten woning”
Deze bepaling stond vroeger in art 5 van het KB van van 11 januari 1940 betreffende de uitvoering van het wetboek der registratie-, hypotheek- en griffierechten. Voor de interpretatie van het begrip kunnen we interpretatie zoeken in de vroegere beslissingen inzake Registratierechten [4].
In dat verband werd beslist:
- dat een garage die deel uitmaakt van hetzelfde complex waarin de koper een flat of appartement koopt, als een aanhorigheid beschouwd kan worden [5];
- dat de garage die in de nabijheid van de woning is gelegen, met inachtneming van de feitelijke omstandigheden (normale afstand, bestemming en belangrijkheid ten opzichte van de woning), als aanhorigheid beschouwd kan worden [6].
De bepaling treedt in werking op de datum van de publicatie in het staatsblad, dus op 14 augustus [7], maar de administratie besliste dat de definitie in de praktijk reeds gehanteerd wordt, en onmiddellijk van toepassing is ongeacht de datum van overlijden [8].
Beoordeling
Het is goed dat dit in het decreet werd ingeschreven: het is gewoon de toepassing van de regel dat de bijzaak de hoofdzaak volgt, accessorium sequitur principale. Waar de grens precies ligt, zal de rechtspraak moeten uitmaken.
Inzake inkomstenbelasting hanteert de wet zelf als vuistregel 30% van de waarde van het geheel [9]. Inzake BTW oordeelde het Hof van Justitie [10] dat een goed of dienst beschouwd moet worden als bijzaak als ze voor de cliënt geen doel op zich vormt, maar het middel om in de beste omstandigheden te genieten van de hoofdlevering of –dienst.
Ook hierin kunnen we inspiratie zoeken.
Dat de bepaling retroactief in werking treedt lijkt ons aannemelijk, vermits zij gunstig is voor de belastingplichtige.
Deze tekst werd eerder gepubliceerd op www.lexfin.be en is een aanvulling op de Inleiding tot de Vlaamse Erfbelasting”
[1] Zie art. 1.1.0.0.2, lid 8 VCF.
[2] Zie art. 1.1.0.0.2, 6e lid, 4° c en Deblauwe, Inleiding tot de Vlaamse erfbelasting, Knops Publishing, 2015, nr. 866.
[3] Art. 2.7.4.1.1 § 2, 2e lid VCF.
[4] We verwijzen hiervoor o.m. naar Werdefroy, Registratierechten, nr. 757 ev.
[5] Adm. b. 21 februari 1957, Rec. gén. enr. not., nr. 20.047, gecit. Werdefroy, Registratierechten, nr. 757³
[6] Adm. b. 29 december 1978, Rec. gén. enr. not., nr. 22.432, gecit. Werdefroy, ibidem.
[7] Art. 41 van het reparatiedecreet
[8] Adm. standpunt van 31 augustus 2015 “Inwerkingtreding reparatiedecreet – Praktische toepassing in de tijd”; Deblauwe, Inleiding tot de Vlaamse erfbelasting, Knops Publishing, 2015, nr. 36, met citaat uit de memorie van toelichting.
[9] art. 91 WIB
[10] HVJ 25 februari 1999, zaak C-349-96, Card Protection Plan
Beste,
Mijn ouders hebben in 1962 een huis gebouwd op een perceel en later in 1970 een naastgelegen stuk grond aangekocht. In die notariele akte spreekt men over: “het verkochte perceel grond als aanhorigheid dient beschouwd van de reeds bestaande woning in de zin van art 53 secundo” enz
Hoe moet dat perceel qua waarde ingeschat worden bij nalatenschap na overlijden van mijn schoonmoeder? Als een apart perceel of mogen/moeten die twee percelen beschouwd worden als een woning met grond?