Op Internationale Vrouwendag is er geschiedenis geschreven door Frankrijk, dat als eerste land ter wereld het recht op abortus in de Grondwet doet verankeren. Dit is een historische vooruitgang op het gebied van vrouwenrechten, dat van belang was na het verwerpen van het arrest van ‘Roe VS Wade’ in de Verenigde Staten. In ons land blijft het debat over abortuswetgeving een bron van controverse en discussie. Momenteel ligt een wetsvoorstel op tafel dat pleit voor verschillende wijzigingen. De toekomst van abortuswetgeving in ons land blijft daarom onzeker en zal naar verwachting verdere debatten en mogelijke wijzigingen met zich meebrengen.
Welk voorstel ligt er op tafel?
1) Abortus volledig uit het strafrecht
De Wet van 3 april 1990 betreffende de zwangerschapsafbreking, tot wijziging van de artikelen 348, 350, 351 en 352 van het strafwetboek en tot de opheffing van artikel 353 van hetzelfde wetboek, depenaliseerde abortus onder bepaalde voorwaarden, terwijl het strafrecht abortus buiten deze voorwaarden strafbaar stelde.
De Wet van 15 oktober 2018 betreffende de vrijwillige zwangerschapsafbreking, tot opheffing van de artikelen 350 en 351 van het Strafwetboek, tot wijziging van de artikelen 352 en 383 van hetzelfde wetboek en tot wijziging van diverse wetsbepalingen, beoogde abortus te herdefiniëren van een misdrijf naar een kwestie van persoonlijke bescherming maar leidde niet tot significante wijzigingen in het strafrecht.
Recente voorstellen beogen de verwijdering van abortus uit het strafrecht, waardoor vrijwillige abortus buiten wettelijke voorwaarden niet strafbaar wordt voor zowel de patiënt als de arts. De indieners van het Wetsvoorstel tot wijziging van diverse wetsbepalingen teneinde de voorwaarden om tot een vrijwillige zwangerschapsafbreking over te gaan te versoepelen van 2019 pleiten voor een medische aanpak van abortus in overeenstemming met de Patiëntenrechtenwet van 22 augustus 2002, waarbij abortus als medische benadering buiten het strafrecht wordt geregeld onder het gezondheidsrecht.
2) Verlenging naar 18 weken
Sinds de wet van 1990 betreffende de zwangerschapsafbreking is abortus slechts toegestaan onder de voorwaarden uiteengezet in artikel 2 van deze wet. Een van deze voorwaarden, die tot op heden van kracht blijft, is dat de zwangerschapsafbreking moet plaatsvinden vóór het einde van de twaalfde week na de bevruchting. In vergelijking met naburige landen zoals Nederland en Groot-Brittannië, waar abortus tot 24 weken na de bevruchting is toegestaan, lijkt deze termijn een aanzienlijke beperking te vormen voor veel vrouwen. Het verzoek tot versoepeling van de termijn van 12 weken naar 18 weken is met name een pleidooi “om de wetgeving af te stemmen op de realiteit in de centra buiten de ziekenhuizen, en een einde te maken aan het ‘medisch verkeer’ naar Nederland”, aldus de indieners van het wetsvoorstel.
3) Kortere “bedenktijd”
“De arts kan de zwangerschapsafbreking niet eerder verrichten dan zes dagen na de eerste raadpleging, behoudens indien er voor de vrouw een dringende medische reden bestaat om de zwangerschapsafbreking te bespoedigen.” Ook deze bepaling is al van toepassing sinds 1990, wat volgens de indieners van het nieuwe voorstel doet lijken alsof vrouwen die zwanger zijn “lichtzinnig” de beslissing zouden nemen. Wederom beoogt men een versoepeling die een weerspiegeling is van het standpunt ten aanzien van abortus in onze maatschappij vandaag. De arts kan, volgens de nieuwe voorwaarden die blijken uit artikel 2 van het wetsvoorstel van 2019, de zwangerschapsafbreking niet eerder verrichten dan achtenveertig uur na de eerste raadpleging.
4) Wat met een “weigerende” arts?
De wet van 1990 stond een gewetensclausule toe waardoor artsen de procedure konden weigeren. De wet van 2018 legde echter een doorverwijzingsplicht op aan weigerende zorgverleners, die verplicht waren de vrouw te voorzien van contactgegevens van andere geschikte artsen, ziekenhuizen of abortuscentra. Het wetsvoorstel van 2019 streeft naar verdere verfijning van deze regeling om te voorkomen dat de wettelijke termijn wordt overschreden en om de procedure voor de betrokkenen zo kort en comfortabel mogelijk te maken. Ondanks debat in de Kamer blijft de doorverwijzingsplicht gehandhaafd, waar bijkomend ook contractuele verbodsclausules voor zorgverleners om vrijwillige zwangerschapsafbrekingen uit te voeren als ongeschreven worden beschouwd.
5) Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens
Wanneer we kijken naar het Europees recht bevinden we ons in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM).
Het EVRM vormt een cruciaal juridisch kader dat de fundamentele rechten en vrijheden van individuen waarborgt. Binnen de context van het EVRM wordt het recht op abortus niet expliciet genoemd. Echter, door een interpretatie van bepaalde artikelen van het verdrag, met name Artikel 2 (recht op leven) en Artikel 8 (recht op eerbiediging van privé- en gezinsleven), kunnen argumenten worden aangedragen ter ondersteuning van het recht op abortus.
Artikel 2 van het EVRM erkent het recht op leven maar dient te worden begrepen in samenhang met andere relevante artikelen. Verschillende nationale rechtbanken en het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) hebben geoordeeld dat het recht op leven niet absoluut is en dat er situaties zijn waarin dit recht moet worden afgewogen tegen andere belangen, zoals het recht op gezondheid en privéleven.
Artikel 8 van het EVRM waarborgt het recht op eerbiediging van privé- en gezinsleven. Dit artikel speelt een sleutelrol in de discussie over het recht op abortus, aangezien het vrouwen het recht geeft om beslissingen te nemen over hun eigen lichaam en reproductieve gezondheid. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) heeft erkend dat het recht op privéleven ook het recht op zelfbeschikking omvat, met inbegrip van de keuze om al dan niet een zwangerschap voort te zetten.
Landen die partij zijn bij het EVRM, waaronder België, dienen ervoor te zorgen dat individuen daadwerkelijk toegang hebben tot de gezondheidszorg, inclusief reproductieve gezondheidsdiensten. Het weigeren van toegang tot veilige en legale abortusdiensten kan worden beschouwd als een schending van het recht op privéleven.
Hoewel het EVRM geen expliciete vermelding van het recht op abortus bevat, biedt het een juridisch kader waarbinnen dit recht kan worden geïnterpreteerd en erkend. Het is essentieel te benadrukken dat de interpretatie van het EVRM met betrekking tot abortus kan variëren tussen verschillende lidstaten, aangezien nationale wetgeving en rechtbanken een rol spelen bij het bepalen van de reikwijdte van deze rechten. De dialoog over het recht op abortus binnen het EVRM evolueert voortdurend, waarbij rechtspraak zich aanpast aan maatschappelijke ontwikkelingen en nieuwe inzichten in mensenrechtenkwesties, zoals hierboven eerder aangehaald.
De voorgestelde wijzigingen in de abortuswetgeving hebben belangrijke gevolgen voor de toekomst in België op het gebied van vrouwenrechten. Hoewel het EVRM geen expliciete vermelding van het recht op abortus bevat, biedt het een kader waarbinnen abortusrechten kunnen worden erkend. De evolutie van dit debat zal blijven plaatsvinden, waar nieuwe inzichten en maatschappelijke ontwikkelingen een rol zullen blijven spelen bij het vormgeven van het abortusbeleid.
Bo Steenhoudt
Kato van Riet
Imane Bakrim
Brussels Law School Consultancy
Op de hoogte blijven van alle nieuwigheden binnen justitie, advocatuur en de juridische en fiscale wereld? Volg Jubel.be op LinkedIn.
0 reacties