Auteurs: Jan Bouckaert (partner bij Stibbe en hoofd van de praktijkgroep “planning & environment”) en Stefanie François (counsel bij Stibbe binnen de praktijkgroep “planning & environment”). De auteurs beschikken over een ruime ervaring inzake stedenbouw en milieuwetgeving in de meest ruime zin met daarbij een bijzondere focus op EU-milieurecht (milieueffectenrapportage, natuurbehoud e.d.m.). Meer en meer wordt het aspect klimaat een belangrijk beoordelingselement in het kader van vergunningsprocedures en milieueffectenrapportage. Deze bijdrage sluit daarbij aan.
Het inmiddels befaamde Urgenda-arrest heeft heel wat milieuverenigingen en burgers aangemoedigd om via de rechter te bekomen dat overheden hun verantwoordelijkheid opnemen in de strijd tegen de klimaatopwarming. Nederland zorgde in 2021 opnieuw voor een primeur met het zgn. Shell-vonnis. In dit vonnis van 26 mei 2021 wordt Shell door de Rechtbank van eerste aanleg te Den Haag veroordeeld om het gezamenlijk jaarlijks volume van alle aan de bedrijfsactiviteiten en verkochte energie dragende producten van de Shell-groep verbonden CO2-emissies naar de atmosfeer zodanig te beperken of doen beperken dat dit volume aan het eind van het jaar 2030 ten minste zal zijn verminderd met netto 45% in vergelijking met het niveau van het jaar 2019.
In onze bijdrage “Actieve rol voor de rechter bij het bepalen van het (ondernemings)beleid?” worden de overwegingen uit het Shell-vonnis kritisch doorgelicht. Zo wordt in het bijzonder ingegaan op (i) de rol van mensenrechten in het kader van de klimaatstrijd, (ii) de horizontale werking van mensenrechten via de algemene zorgvuldigheidsnorm, (iii) het belang van Milieudefensie c.s., (iv) het gebruik van ‘soft law’-instrumenten en technische algemene standaarden als juridisch bindende norm, (v) de draagwijdte en implicaties van het ETS-systeem en tot slot, (vi) de verhouding van de opgelegde reductieverplichting t.o.v. het vennootschapsbelang. Tevens staan wij stil bij de potentiële implicaties van het Shell-vonnis op het niveau van het Vlaams vergunningenbeleid.
Enkele kritische bedenkingen bij het Shell-vonnis
De artikelen 2 en 8 EVRM worden regelmatig ingeroepen in het milieucontentieux. Het EHRM toetst wel vaker aan deze bepalingen om te bepalen of een verdragsluitende staat al dan niet tekort is geschoten aan de op hem rustende verplichting om een regelgevend kader uit te vaardigen dat de exploitatie van hinderlijke activiteiten in veilige omstandigheden toelaat. In elk van deze uitspraken lag evenwel een concrete en eenvoudig te lokaliseren milieuverontreiniging aan de grondslag. Dit is wel anders voor wat betreft een algemeen en globaal probleem zoals klimaatverandering. Zoals blijkt uit het Urgenda-arrest verhindert zulks evenwel niet dat de artikelen 2 en 8 EVRM ook binnen een dergelijke context toepassing vinden.
Het Urgenda-arrest en de arresten van het EHRM waarin werd getoetst aan de artikelen 2 en 8 EVRM hebben gemeen dat zij telkens een niet-nakomen van de verdragsluitende staat viseerden. In het Shell-vonnis wordt een private onderneming veroordeeld wegens miskenning van de algemene zorgvuldigheidsnorm zoals nader ingevuld door onder meer de artikelen 2 en 8 EVRM. Bij gebrek aan een toereikend regelgevend kader vanwege de betrokken verdragsluitende staat, komt een dergelijke beoordeling de facto neer op het rechtstreeks toetsen van een private gedraging aan de mensenrechten. Dit is o.i. een brug te ver. De mensenrechten kaderen binnen een sociaal contract tussen de staat en de rechtsonderhorigen. Bovendien dreigt die werkwijze de rechter op de plaats van het bestuur te plaatsen. Een en ander is niet te verzoenen met de trias politica.
Een ander bezwaar vanuit de trias politica houdt verband met het valideren van ‘soft law’-instrumenten evenals technische algemene standaarden waardoor ze mee worden verheven tot juridisch bindende norm. De facto doet de rechtbank hierdoor opnieuw aan beleidsvoering. Hetzelfde geldt voor wat betreft het terzijde schuiven van het ETS-systeem. De Rechtbank van den Haag stelt impliciet maar zeker dat dit systeem, zoals uitgedacht door de Europese wetgever, ontoereikend is vermits de Rechtbank zich klaarblijkelijk genoodzaakt ziet om dit systeem te vervolledigen met het uitgevaardigde vonnis.
Op naar een vergunningenstop?
Te verwachten valt dat het klimaataspect meer en meer een prominente rol zal innemen in het kader van de vergunningverlening. Zulks o.m. via de milieueffectenbeoordeling en de toets aan de goede ruimtelijke ordening. In dit kader rijst ook de vraag of – indien het Shell-vonnis weerklank vindt in België – niet de facto wordt toegewerkt naar een vergunningenstop ten aanzien van CO2-emittenten. De spreekwoordelijke emmer zou in de redenering van de Haagse rechtbank immers vol zijn. De analogie met de stikstofproblematiek in Vlaanderen springt dan ook in het oog.
Een uitgebreide versie van deze kritische analyse van het Shell-vonnis door Jan Bouckaert en Stefanie François vindt u in de congresbundel Recht en duurzaamheid / Droit et durabilité – Bijdragen aan de studiedag van 6 mei 2022 van het Tijdschrift voor Belgisch Handelsrecht.
0 reacties