Eind mei werd de Wet van 12 mei 2024 houdende diverse fiscale bepalingen gepubliceerd. De parlementaire voorbereidingen stellen dat – naast de hervorming van de investeringsaftrek – deze wet ook “beperkte wijzigingen” bevat in verschillende fiscale domeinen. Enkele van deze “beperkte wijzigingen” hebben echter een grote impact. Zo worden vanaf 2028 onder andere de aangiftes van de diverse taksen gemoderniseerd en werd ook een nieuwe schorsingsmogelijkheid voor de verjaringstermijn ingevoegd in het Wetboek diverse rechten en taksen (WDRT). Deze laatste mogelijkheid treedt onmiddellijk in werking.
Deze nieuwe schorsingsmogelijkheid komt er volgens de memorie van toelichting doordat de administratie geconfronteerd wordt met een stortvloed aan verzoeken tot terugbetaling die rechtstreeks voor de rechtbank worden ingeleid, zonder dat eerst een verzoek tot teruggave bij de administratie zelf wordt ingediend.
Deze praktijk is een gevolg van de sterke inperking van de stuitingsmogelijkheden voor de teruggave van de diverse taksen in artikel 202/9 WDRT, naar aanleiding van de invoering van het “Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen”. Sinds de inwerkingtreding van deze wet (op 1 januari 2020) is stuiting immers niet meer mogelijk door een ingebrekestelling bij een ter post aangetekende zending door de advocaat (of gerechtsdeurwaarder). Gelet op de korte verjaringstermijn voor de gerechtelijke terugvordering van diverse taksen (twee jaar – zie art. 202/8, lid 2 WDRT) en de beperkte stuitingsmogelijkheden van de verjaringstermijn, wordt vaak geopteerd om meteen (ook) een verzoekschrift in te dienen bij de rechtbank. Deze gerechtelijke procedures leiden echter tot juridische kosten voor zowel de administratie als de belastingplichtige. Bovendien kunnen hierdoor in de praktijk discussies ontstaan m.b.t. de ontvankelijkheid, gelet op artikel 1385undecies, tweede lid Ger.W. Een vordering voor de rechtbank kan volgens deze bepaling in principe pas worden ingediend ten vroegste zes maanden na indiening van een georganiseerd administratief beroep (indien de administratie geen beslissing neemt). Menig belastingplichtige die tot voor kort de terugbetaling van diverse taksen wenste te vorderen, werd in deze met een procedurele ‘Catch 22’ geconfronteerd. De fiscale rechtbank te Brussel heeft echter al verschillende keren bevestigd dat er geen georganiseerd administratief beroep bestond inzake diverse taksen, zodat deze uitputtingsvereiste door de fiscale administratie niet kon worden ingeroepen. De belastingplichtige kon diverse taksen dan ook onmiddellijk voor de rechtbank terugvorderen, zonder het minnelijk verzoek tot teruggave bij de administratie in te dienen.
Gebrek aan duidelijkheid omtrent de te volgen procedure bij een vordering tot teruggaaf van diverse taksen is onaanvaardbaar in een democratische rechtsstraat. Door onduidelijkheid te creëren omtrent de weg die een belastingplichtige moet volgen, beknot de wetgever – in de vroegere regeling – in real life de behoorlijke rechtsbedeling en het recht op een eerlijk proces van de Belgische belastingplichtige. De wetgever komt hier nu aan tegemoet door een nieuw artikel (art. 2028/1) in te voegen in het WDRT. Deze bepaling voorziet in de schorsing van de verjaringstermijn van de diverse rechten en taksen zolang de fiscale administratie zich niet over het verzoek tot terugbetaling heeft uitgesproken. De memorie van toelichting stelt dat de belastingplichtige eerst een verzoek tot teruggave moet indienen bij de administratie. Indien deze zich niet tijdig uitspreekt over het verzoek (binnen zes maanden vanaf de indiening van het verzoek) kan de belastingplichtige zich richten tot de bevoegde rechtbank overeenkomstig artikel 1385undecies Ger.W. Hierbij kan men zich nog steeds de vraag stellen of er in het WDRT wel sprake is van een “georganiseerd administratief beroep” en er bijgevolg wel sprake is van een uitputtingsvereiste ten gevolge waarvan de belastingplichtige zich eerst moet richten tot de administratie alvorens naar de rechtbank te trekken. In ieder geval zal een verzoek tot teruggave, ingediend bij de administratie, de verjaringstermijn onder de nieuwe regels wél schorsen waardoor men minstens genoeg tijd heeft om een eventuele administratieve beslissing af te wachten alvorens naar de rechtbank te gaan.
De nieuwe schorsingsgrond is in werking getreden op 8 juni 2024 (tien dagen na de publicatie van de wet in het Belgisch Staatsblad). De wet stelt daarenboven dat deze nieuwe regeling slechts van toepassing is indien het belastbaar feit plaatsvindt in een periode nà de inwerkingtreding van deze bepaling. Dit betekent o.i., bijvoorbeeld voor de beurstaks, dat deze schorsing geldt voor aankopen of verkopen (of inkopen van een geregistreerd kapitalisatiefonds) vanaf 8 juni 2024. Wat de jaarlijkse taks op de collectieve beleggingsinstellingen daarentegen betreft, zal de nieuwe schorsingsmogelijkheid pas van toepassing zijn op de taks die verschuldigd is op het totaal van de in België netto uitstaande bedragen per 31 december 2024 (de taks die uiterlijk op 31 maart 2025 moet worden betaald).
De uitgestelde inwerkingtreding is o.i. een gemiste kans. Voor verzoeken tot teruggave die reeds hangende zijn, of die nog moeten worden ingesteld inzake belastbare feiten van vóór 8 juni 2024, is de schorsende werking nog niet van toepassing. Het huidige gebrek aan duidelijkheid (onder de oude regels) omtrent de te volgen procedure wordt dus nog een tweetal jaren meegesleept. De wetgever stelt immers een einde aan een ‘procedurele Catch 22’, maar doet dit enkel voor de toekomst. Vanuit het gelijkheidsbeginsel bekeken was het o.i. juister geweest om de nieuwe maatregel temporeel een ruimere draagwijdte te geven, en deze minstens te laten ingaan vanaf het ogenblik dat de mogelijkheid tot stuiting op grond van artikel 2244, § 2 B.W. door de wetgever buiten werking werd gesteld voor de diverse taksen.
Mogelijkheid tot verrekening in volgende aangiftes
Daarnaast voorziet de Wet houdende diverse fiscale bepalingen ook in de mogelijkheid om – vanaf 1 januari 2028 – naast het verzoek om teruggave ook te veel aangegeven taksen rechtstreeks te verrekenen via een latere aangifte (binnen een termijn van zes maanden) (nieuw art. 20137/2 WDRT). Hiermee wil de wetgever de praktijk legaliseren waarbij belastingplichtigen zelf overgaan tot compensaties van diverse taksen in later aangiftes. In de respectievelijke aangifteformulieren zal een apart vak worden voorzien waar de te veel aangegeven sommen vermeld kunnen worden. Het betreft dus geen compensatie in de belastbare basis. Het zal daarnaast ook niet mogelijk zijn om meer te verrekenen dan het saldo dat verschuldigd is op grond van de aangifte. Deze mogelijkheid staat echter niet open voor taksen waarvan de wettelijke grondslag zelf wordt betwist door de heffingsplichtige.
Omgekeerd zal het ook mogelijk zijn om te weinig aangegeven bedragen recht te zetten in latere aangiftes zonder dat de oorspronkelijke aangifte als onjuist wordt aangemerkt. Laattijdige betaling zal echter wel nalatigheidsinteresten doen lopen.
Conclusie
De schorsende werking van het administratief beroep is een welgekomen toevoeging aan het WDRT. Hierdoor zullen de belastingplichtigen minstens de tijd hebben om een onderbouwd verzoek tot teruggave in te dienen en in overleg te gaan met de administratie alvorens zich tot de rechtbank te richten. Gelet op de korte verjaringstermijn van een rechtsvordering tot teruggave van diverse taksen (2 jaar) en de beperkte stuitings- en schorsingsmogelijkheden, was dit immers vaak niet meer mogelijk. Zoals ook aangehaald in de Memorie van Toelichting zal dit de kosten voor zowel de administratie als de belastingplichtige beperken. De mogelijkheid tot verrekening in volgende aangiftes (vanaf 2028) zal het in de toekomst zelfs nog gemakkelijker maken om te veel aangegeven taksen terug te claimen.
Christophe Coudron, Bart De Cock en Anouk Van der Mast – Tiberghien
0 reacties