In Nederland vindt men al enige tijd dat advocaten te lange conclusies schrijven. Sinds 2021 is er daar dan ook een begrenzing op het aantal pagina’s dat advocaten mogen volpennen. Er geldt als algemene regel dat die conclusies maximum 25 bladzijden mogen bedragen. Langere conclusies worden geweigerd, tenzij het hof van beroep toestemming verleent voor een grotere omvang.
Die maatregel zorgde voor veel ophef. De Hoge Raad van Nederland moest uiteindelijk beslissen of de rechter wel bevoegd is om deze beperkingen op te leggen en of het wel geoorloofd is om bij overschrijding van het maximale aantal pagina’s het processtuk te weigeren. De Hoge Raad moest zich verder ook uitspreken over de vraag of die beperking niet het recht op toegang tot de rechter schendt. De Hoge Raad oordeelde dat de hoven van beroep wel degelijk beperkingen mogen opleggen en dit de uniformiteit in de behandeling van zaken net bevordert. De Hoge Raad vond die regeling ook niet disproportioneel, omdat in verreweg de meeste zaken een omvang van 25 bladzijden ruim toereikend is en er met toestemming ook van kan worden afgeweken. Niets aan de hand dus.
Vorige week verscheen een evaluatieverslag van die regeling. De afspraak van de hoven om in burgerlijke zaken geen ellenlange processtukken meer te accepteren, blijkt volgens het rapport goed te werken. Partijen komen sneller tot de kern van de zaak, precies omdat het aantal pagina’s dat ze mogen inleveren beperkt is en ze toch nog steeds voldoende ruimte hebben om hun standpunten goed te onderbouwen. Dat is de belangrijkste conclusie van het “landelijk overleg vakinhoud civiele hoven”.
In een persbericht naar aanleiding van de voorstelling stelt de voorzitter van dat overleg dat de advocaten hun argumenten toespitsen op waar het echt om gaat in het hoger beroep. “Advocaten houden nu tijdens het schrijven van processtukken automatisch rekening met de lengte van hun processtuk. Vergelijk het maar met een journalist die beperkte ruimte heeft voor een artikel: je wordt gedwongen focus aan te brengen en snel tot de kern van het verhaal te komen. Dat heeft een positief effect op de leesbaarheid en de structuur van processtukken”, zo stelt de voorzitter.
De leesbaarheid van de advocatenteksten was ook het onderwerp van de eerste openingsconferentie van het nieuwe gerechtelijk jaar, die in Limburg plaatsvond. De spreekster hield er een vurig pleidooi voor helder taalgebruik. Ze bracht het intussen berucht geworden arrest van 13 februari 2020 van de Raad van State in herinnering. Die gaf toen uiting aan een nauwelijks onderdrukte frustratie na lectuur van een ellenlang verzoekschrift. De bitsige reactie blijft een pareltje uit de rechtspraak: “Wer Großes will, muß sich zusammenraffen. In der Beschränkung zeigt sich erst der Meister”. Vrij vertaald: wie grootse dingen wil, moet zich beheersen; in de beperking toont zich pas de Meester. Deze woorden van J.W. von Goethe had verzoeker niet voor ogen bij het opstellen van het verzoekschrift en zijn latere memories. Tal van bladzijden worden besteed aan wijdloopse herhalingen en zelfs nodeloze uiteenzettingen die aan het huidige verzoek vreemd zijn (…). De uiteenzetting overheen de eerste twintig bladzijden van het inleidend verzoekschrift is volledig overbodig of had als achtergrondinformatie op hoogstens één bladzijde weergegeven kunnen zijn”. Samengevat: advocaten moeten niet zagen. Of die evidentie zal leiden tot bladzijdenbeperkingen zoals in Nederland is nog maar de vraag, maar het kan zeker een concrete aanleiding zijn voor een moment van reflectie.
Korte teksten zijn leesbaarder, maar moet er ook iets worden gedaan aan de taal zelf? In mijn vorige blog wees ik er reeds op dat vaktaal een zekere specificiteit heeft en ook garagisten en artsen een jargon gebruiken. Het gaat niet zozeer over die specifieke taal, maar wel over de vertaalslag van die teksten naar de consument (de cliënt van een advocaat), die de nodige uitleg moet krijgen. Tijdens diezelfde openingsconferentie wees de spreekster ook op een zinnetje uit een recent arrest van 10 juli 2024 van ons Grondwettelijk Hof: “Er mag (…) in het bijzonder (van een) advocaat worden verwacht dat hij weet hoe hij een consument in gemakkelijk te begrijpen taal aanmaant een openstaande schuld te betalen, en dat hij in zijn communicatie met de consument de nodige aandacht heeft voor een begrijpelijk taalgebruik”. In het vakjargon spreken we dan van een zinnetje dat “erga omnes” geldt. Het geldt dus ten aanzien van iedereen. Alle advocaten moeten dus begrijpelijke taal gebruiken.
Kort en eenvoudig, dat is dus de boodschap. Zou deze blog onder die omschrijving vallen?
Hugo Lamon
Lees hier meer columns van meester Hugo Lamon over Justitie.
Op de hoogte blijven van alle nieuwigheden binnen justitie, advocatuur en de juridische en fiscale wereld? Volg Jubel.be op LinkedIn.
(Opnieuw) een zeer (en aangenaam) lezenswaardige column van mr. Lamon.
Daarop aansluitend en minstens even (her)lezenswaardig zijn de “reflecties” van prof. Joeri Vananroye in zijn bijdrage (in het digitale magazine Corporate Finance Lab) met de titel: “Nagelaten bekentenis van een onboetvaardig examinator” en met als ondertitel “Tevens: vingerwijzingen bij het schrijven van een juridisch advies” (https://corporatefinancelab.org/2019/02/11/nagelaten-bekentenissen-van-een-onboetvaardig-examinator/).
En Godfried Bomans schreef reeds in 1953: “Eén van de fouten die gemaakt worden is deze: dat men alles wil zeggen dat er over de zaak te zeggen valt. Men heeft een grondige studie van het onderwerp gemaakt en wenst dit te doen uitkomen. Wat men niet begrijpt is dat het volledig meester zijn van de stof slechts de eerste fase uitmaakt van de voorbereiding. De tweede is het weglaten. Een – overigens vergeeflijke – ijdelheid staat deze ascese gewoonlijk in de weg.”