Op 13 juli 2017 werd door de Kamer van Volksvertegenwoordigers de wet goedgekeurd waarbij het Boek XX “Insolventie van ondernemingen” wordt ingevoegd in het Wetboek Economisch Recht.
Ingevolge deze wijziging worden – benevens ondermeer de afschaffing van de Faillissementswet d.d. 8 augustus 1997 en de wet betreffende de continuïteit van ondernemingen d.d. 31 januari 2009 (WCO) – er ook belangrijke wijzigingen doorgevoerd op het vlak van de gerechtelijke openbare verkoop, zoals bij faillissement, beslag en collectieve schuldenregeling en de minnelijke openbare verkoop onder gerechtelijke vorm, de zgn. semi-gerechtelijke openbare verkopen, zoals de openbare verkoop met minderjarigen, onbekwamen, aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving…
Eén van de meest in het oog springende wijzigingen is de afschaffing van het recht van hoger bod.
Dit “recht” dat reeds sedert jaar en dag gekend is bij kandidaat-kopers op openbare verkopingen en deel uitmaakt van de cultuur dienaangaande wordt impliciet afgeschaft door de nieuwe artikelen 1193 en 1587 van het Gerechtelijk Wetboek die bepalen dat de toewijzing in één enkele zitting geschiedt.
Vanaf 1 mei 2018 zal er dan ook bij gerechtelijke openbare verkopen en minnelijke openbare verkopen onder gerechtelijke vorm slechts met één, al dan niet gedematerialiseerde, zitting worden gewerkt. Er werd tevens voorzien dat een vervroegde inwerkingtreding mogelijk is via Koninklijk Besluit.
Reden voor deze grondige wijzing? Het formalisme (deurwaardersexploot) en de (deurwaarders)kosten voor de opbieder. Dit laatste was in praktijk louter theorie, gezien deze kosten ten laste van de massa werden genomen en werden terugbetaald aan de eerste opbieder.
De auteur is Master in Business Law en rechter in sociale zaken bij de Arbeidsrechtbank te Antwerpen
0 reacties