In een arrest van 16 juni 2020 (2019/AR/916) heeft het hof van beroep te Gent zich uitgesproken over de aanwezigheid van fiscaal misbruik in geval van een asymmetrische verdeling van het gemeenschappelijke vermogen tijdens het leven. De feiten die aan het arrest ten grondslag liggen, zijn de volgende: een echtpaar was initieel gehuwd onder het wettelijke stelsel bij gebrek aan huwelijkscontract. In 2016 wijzigden de echtgenoten hun huwelijksvermogensstelsel en kozen voor het stelsel van scheiding van goederen waaraan een beperkte gemeenschap werd gekoppeld. Bij de vereffening-verdeling van het stelsel werden vrijwel alle goederen uit de huwgemeenschap toebedeeld aan de niet-zieke echtgenoot.
Het standpunt van de Vlaamse Belastingdienst: fiscaal misbruik
De Vlaamse Belastingdienst stelt dat de asymmetrische uitbreng van goederen uit de huwgemeenschap van de echtgenoten in het kader van hun wijzigende huwelijksvermogensstelsel haar niet kan worden tegengeworpen op grond van artikel 3.17.0.0.2 VCF. Krachtens artikel 2.7.1.0.4 VCF wordt het gedeelte dat de langstlevende echtgenoot ingevolge huwelijksovereenkomst boven zijn eigen helft verkrijgt, belast met erfbelasting. De Vlaamse Belastingdienst stelt dat de echtgenoten zich buiten het toepassingsgebied van art. 2.7.1.0.4. VCF hebben geplaatst door de eenzijdige uitbreng vóór het overlijden te laten plaatsvinden. Volgens de Vlaamse Belastingdienst hebben de partijen op die manier de gemeenschap ‘geledigd’ om de overgang van de gemeenschapsgoederen bij het overlijden (en bijgevolg ook erfbelasting) te vermijden. De Vlaamse Belastingdienst stelt bijgevolg dat artikel 2.7.1.0.4 VCF wordt gefrustreerd. De Vlaamse Belastingdienst steunt haar vermoeden van fiscaal misbruik o.m. op de korte tijdspanne tussen de uitbreng en het overlijden, op het feit dat het om een eenzijdige uitbreng ging en dat naar eigen zeggen dezelfde zekerheid had kunnen worden bekomen (m.n. de toebedeling van de gemeenschap aan de langstlevende naar aanleiding van het overlijden van de eerststervende) door gebruik te maken van een keuzebeding of verblijvingsbeding.
Het Hof hakt de knoop door: geen fiscaal misbruik
Het hof van beroep te Gent stelt terecht dat er geen sprake is van fiscaal misbruik, en herhaalt daarbij de principes uit het arrest van het Grondwettelijk Hof van 30 oktober 2013 (nr. 141/2013). In dit arrest heeft het Grondwettelijk Hof de antimisbruikbepaling getoetst aan het fiscale wettigheidsbeginsel. Het hof van beroep besluit vooreerst dat het toepassingsgebied van art. 2.7.1.0.4. VCF zich beperkt tot de overbedeling ingevolge overlijden. De fictiebepaling viseert de toekenning van huwelijksvoordelen tijdens het leven niet. Het hof van beroep besluit bijgevolg dat de specifieke antimisbruikbepaling uit artikel 2.7.1.0.4 VCF in casu niet van toepassing is. Hoewel de verhouding tussen een specifieke antimisbruikbepaling en de algemene antimisbruikbepaling in het arrest niet concreet werd uitgeklaard, sluit het hof van beroep de toepassing van de algemene antimisbruikbepaling niet uit. Het Grondwettelijk Hof heeft in voormeld arrest van 30 oktober 2013 op duidelijke wijze uiteengezet hoe de algemene antimisbruikbepaling dient te worden toegepast opdat deze verzoenbaar is met het grondwettelijk gewaarborgd legaliteitsbeginsel. De bewijslast rust in de eerste plaats bij de administratie, die moet aantonen dat de betwiste verrichting erin bestaat de belasting te ontwijken, hetzij door een belastingvoordeel te genieten, hetzij door zich buiten het toepassingsgebied van een belastingbepaling te plaatsen. Daarenboven moet het aldus beschreven gevolg van de verrichting in strijd zijn met de doelstellingen die met de betrokken belastingbepaling worden nagestreefd. Dit kan enkel worden vastgesteld indien die doelstellingen op voldoende duidelijke wijze blijken uit de wet, en in voorkomend geval, uit de parlementaire voorbereiding. Volgens het hof van beroep voldoet de administratie niet aan de op haar rustende bewijslast. De echtgenoten hebben zich inderdaad onttrokken aan de toepassing van art. 2.7.1.0.4 VCF, maar dit gebeurde niet in strijd met de doelstellingen van deze bepaling, vermits deze bepaling enkel de overbedeling bij overlijden viseert. Deze fictiebepaling viseert geenszins de verdelingen tijdens het leven van de echtgenoten. Het hof van beroep stelt daarnaast dat het niet volstaat dat de administratie enkel aantoont dat de verrichting gepaard gaat met een fiscaal voordeel. De toepassingsvoorwaarden daartoe dienen tevens in concreto te worden aangetoond. Ook het feit dat een rechtshandeling al dan niet voorkomt op een zogenaamde zwarte lijst doet daar geen afbreuk aan. De administratie blijft in gebreke aan te tonen dat de kwestieuze verrichting in strijd is met de doelstellingen van artikel 2.7.1.0.4 VCF. Het hof van beroep gaf bovendien nog aan dat niet elke verrichting, die buiten het toepassingsgebied van artikel 2.7.1.0.4 VCF valt, als strijdig kan worden beschouwd met de doelstellingen ervan. Het hof van beroep besluit tot slot dat het “leegmaken” van de gemeenschap tijdens het leven de doelstellingen van artikel 2.7.1.0.4 VCF niet frustreren en bevestigt daarmee het bestreden vonnis in eerste aanleg.
De vijfde weg?
Een wijziging van het huwelijkscontract brengt op het vlak van registratiebelasting de verschuldigdheid van het algemeen vast recht met zich mee. Wanneer het om de verdeling van onroerende goederen gaat, is het verdeelrecht van 2,5 % verschuldigd. Erfbelasting is niet verschuldigd vermits de goederen tijdens het leven worden overgedragen. Het “leegmaken” van het gemeenschappelijk vermogen bij leven vormt geen fiscaal misbruik voor zover dat niet gebeurt in strijd met de doelstellingen van het decreet. Tot op heden bestaat er voor de Vlaamse Belastingdienst geen wettelijke basis om een asymmetrische verdeling van het gemeenschappelijk vermogen tijdens het leven belastbaar te stellen. Het arrest van het hof van beroep te Gent heeft nogmaals bewezen dat de zogenaamde zwarte lijst van de Vlaamse Belastingdienst weinig belang heeft, aangezien het hof deze duidelijk van tafel heeft geveegd. Al dient te worden opgemerkt dat de uitbreng van goederen uit het gemeenschappelijk vermogen an sich niet door Vlabel wordt aangemerkt als een rechtshandeling die dient te worden beschouwd als fiscaal misbruik in de zin van art. 3.17.0.0.2 VCF. Enkel de uitbreng van goederen uit het gemeenschappelijk vermogen gevolgd door een wederzijdse schenking tussen echtgenoten wordt door de Vlaamse Belastingdienst als fiscaal misbruik aangemerkt.
Ook het in extremis handelen van de echtgenoten, maakt de kwalificatie tot fiscaal misbruik niet automatisch. Daartoe dienen steeds de voorwaarden van art. 3.17.0.0.2 VCF te worden voldaan, wat in casu niet het geval bleek te zijn. Naast het bestaan van het verblijvingsbeding, het (finaal) verrekenbeding, het beding van aanwas en de conventionele onverdeeldheid, blijkt de asymmetrische uitbreng in extremis een nieuwe mogelijkheid te zijn voor echtgenoten die elkaar wensen te beschermen. Een zogenaamde vijfde weg? Ditmaal geldt de mogelijkheid ook voor echtgenoten gehuwd onder een gemeenschap van goederen. De verwachting is wel groot dat de Vlaamse Belastingdienst een voorziening in Cassatie zal instellen tegen dit arrest. Enig voorbehoud dient dus te worden gemaakt tot dan. Wordt ongetwijfeld nog vervolgd …
Laurenza Koljaj en Katrien Van Boxstael
Deze tekst verscheen eerder op taxwin.be
0 reacties