Naar aanleiding van de tweede golf, bevinden we ons momenteel opnieuw in een lockdown. De besmettingen zijn ondertussen aan het dalen, maar het einde is nog niet in zicht. De maatregelen in de strijd tegen het nieuwe covid-19 virus zullen nog niet meteen worden versoepeld.
Om de crisis aan te pakken doet de overheid een beroep op haar wettelijke macht. Het sociale aspect van het leven wordt wettelijk ingeperkt, gecontroleerd en indien men de regels niet nakomt volgt een bestraffing waarbij men zich bij meerdere inbreuken moet verantwoorden voor de rechtbank.
Echter moet de vraag worden gesteld of deze maatregelen wel steeds ‘wettelijk’ zijn. Gaan bepaalde ingrepen niet de grenzen van de rechtstaat voorbij? In deze bijdrage wordt aan de hand van een bestaande en behandelde ‘corona-case’, het samenscholingsverbod belicht en in het bijzonder de rechtsgrond.
Corona-case
Een VDV-cliënt moest zich in juni 2020 verantwoorden voor de correctionele rechtbank te Kortrijk voor twee inbreuken op het samenscholingsverbod en een inbreuk op het verbod op niet-essentiële verplaatsing.
De verboden samenscholing bestond erin dat de politie hem in april 2020 tweemaal aantrof in de woning van iemand anders. Het was toen niet toegestaan om een woning te betreden waar men niet gedomicilieerd was of met mensen af te spreken buiten het gezin.
Vóór de effectieve behandeling van de zaak, stelde de voorzitter van de rechtbank de volgende vraag: “Wat zijn de specifieke rechtsgronden van artikel 5, lid 1, 1° van het Ministerieel Besluit van 23 maart 2020?”
De wettelijke basis voor deze inbreuk en de bijhorende bestraffing volgt uit het ministerieel besluit van 23 maart 2020 (hierna: MB 23 maart 2020).[1] Dit MB verwijst naar de wet van 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid.
Er werd m.a.w. verzocht standpunt in te nemen over de vraag of een inbreuk op het samenscholingsverbod in het kader van de coronacrisis gestraft kan worden op basis van artikel 187 van de wet van 15 mei 2007. De bestraffing bestaat uit een gevangenisstraf van 8 dagen tot 3 maanden, en een geldboete van 26 tot 500 euro, of met één van die straffen alleen.
De rechtsgrond van het samenscholingsverbod
Om te antwoorden op de vraag van de voorzitter moet de wet betreffende de civiele veiligheid onder de loep worden genomen. Voormeld artikel 187 verwijst inzake de strafvervolging naar twee andere artikelen van dezelfde wet van 15 mei 2007.
De straf die kan worden opgelegd volgt uit de weigering zich te gedragen naar de maatregelen die kunnen worden ingevoerd op basis van artikel 181 en 182 (indien de civiele veiligheid in gevaar is).
Voor onze corona-case moeten we enkel rekening houden met artikel 182: “De minister of zijn gemachtigde kan in geval van dreigende omstandigheden de bevolking, ter verzekering van haar bescherming, verplichten zich te verwijderen van plaatsen of streken, die bijzonder blootgesteld, bedreigd of getroffen zijn, en degenen die bij deze maatregel betrokken zijn een voorlopige verblijfplaats aanwijzen; om dezelfde reden kan hij iedere verplaatsing of elk verkeer van de bevolking verbieden.”
De vraag van de voorzitter gaat over de interpretatie van dit artikel. Valt het begrip ‘samenscholing’ als maatregel ter bescherming van de bevolking wel onder voormelde bevoegdheid?
Als we bovenstaand artikel bekijken gaat het hier louter om een bevoegdheid om enerzijds de bevolking verplicht te evacueren of bepaalde streken verplicht te doen verlaten en anderzijds om een verbod op te leggen zich te verplaatsen of in het verkeer te begeven[2].
Dit kan bijvoorbeeld gaan om een evacuatie wanneer mensen in een bepaalde streek geconfronteerd worden met hevige overstromingen, branden, etc.
Evident valt samenscholing niet onder het verbod zich te verplaatsen of in het verkeer te begeven.
Ook evacuatie of het verplicht verlaten van een bepaalde streek dekt de lading niet. Deze bevoegdheid kadert eerder in het opleggen van een verbod op niet-essentiële verplaatsingen.
Maar wat is ‘samenscholen’ dan wel? Volgens Van Dale woordenboek kent het begrip volgende definitie: “Samengeschoolde menigte, in groepen bijeenkomen”.
Volgens rechtsleer gaat het om “een openbare vergadering gepaard gaande met enige tumult, waarbij het inzicht om de orde te verstoren niet noodzakelijk voorhanden moet zijn, maar waarbij toch kan gevreesd worden dat de openbare orde kan bedreigd worden”[3].
In het kader van de corona-case is ‘samenscholing’ een samenkomst van een groep van twee of meer personen die niet feitelijk/officieel samenwonen, zowel openbaar, als privaat.
Binnen gaan in een huis waar men niet feitelijk woont of gedomicileerd is, al dan niet met andere mensen van verschillende huishoudens, gaat niet gepaard met de verwijdering van een bepaalde plaats of streek…
Hetzelfde geldt voor de huidige maatregel, waarbij een samenkomst met meer dan vier personen een ‘samenscholing’ is. Wanneer ik met vijf vrienden afspreek op straat om te babbelen ben ik niet verplicht geweest om een bepaalde streek of plaats te verlaten.
Dit heeft natuurlijk zijn gevolgen voor de legaliteit van de toepasselijke straf bij een inbreuk op het samenscholingsverbod.
In het stafrecht geldt het principe: “Geen straf zonder wetsbepaling”.
Op basis van dit legaliteitsbeginsel (art. 12, lid 2 en 14 GW) kan geen straf worden ingevoerd of toegepast dan krachtens de wet.
Het principe houdt in dat de minister niet de bevoegdheid heeft om het toepassingsgebied van artikel 187 wet 15 mei 2007 uit te breiden naar inbreuken op corona-maatregelen die geen rechtsgrond vinden in artikel 182 van dezelfde wet, zoals het samenscholingsverbod.
Deze bevindingen werden verdedigd voor de correctionele rechtbank te Kortrijk in juni 2020. Er werd aangetoond dat er geen wettelijke rechtsgrond is voor de bestraffing van het samenscholingsverbod in het kader van de corona-maatregelen. Voor deze inbreuken werd aan de voorzitter de vrijspraak gevraagd.
Deze redenering werd (deels) gevolgd door de rechtbank van eerste aanleg West-Vlaanderen, afd. Kortrijk, correctionele kamer in bovenstaande coronacase.
De rechtbank oordeelde dat de minister de macht heeft om een samenscholingsverbod in te voeren, maar dit op basis van artikel 11 van de Wet van 5 augustus 1992 op het politieambt en niet op basis van de wet civiele veiligheid.
Echter voorziet het artikel 11 van de wet op het politieambt niet in een strafbepaling inzake inbreuken op maatregelen die worden genomen op basis van dat artikel 11.
Hierdoor kan het samenscholingsverbod enkel worden bestraft op basis van art. 187 wet 15 mei 2007 betreffende de civiele veiligheid, die verwijst naar artikel 182. Echter viseert de maatregel ‘samenscholingsverbod’ niet het verkeer of het verplaatsen op zich.
De rechtbank oordeelde dat geen straf kan worden ingevoerd of toegepast dan krachten de wet.
De cliënt werd vrijgesproken voor de inbreuk ‘samenscholing’.
Quid uitspraak samenscholingsverbod en corona-maatregelen?
Het corona-virus zorgt sinds maart 2020 voor een inperking van de individuele vrijheid van mensen. Nooit eerder werd een regering geconfronteerd met dergelijke pandemie. De overheid moet optreden in dergelijke crisis, maar waar trekt ze de grens?
Het spreekt voor zich dat de overheid in het kader van de corona-crisis wordt geconfronteerd met een moeilijke evenwichtsoefening tussen het algemeen belang en de impact van de maatregelen op de individuele rechten en vrijheden.
Toch moet de overheid grondwettelijke principes respecteren, ook in tijden van crisis.
Het openbaar ministerie tekende beroep aan tegen voormelde uitspraak. De zaak zal binnenkort haar beslag krijgen voor het hof van beroep te Gent.
Of het hof van beroep te Gent deze redenering zal volgen valt af te wachten tot na de uitspraak. Er heerst namelijk veel verdeeldheid in de rechtspraak.
Één ding is zeker, over de corona-maatregelen is het laatste woord nog niet gezegd.
[1] Ter vervanging werd het Ministerieel Besluit van 30 juni 2020 (hierna: MB 30 juni 2020) in het leven geroepen. Het doel en de essentie van beide ministeriële besluiten blijven echter hetzelfde, namelijk maatregelen om de verspreiding van het coronavirus COVID-19 te beperken.
[2] Zie ook voorstel van wet betreffende de civiele veiligheid, Parl. St. kamer 2006-2007, nr. 2928/001)
[3] E. LANCKSWEERDT, “Hoe groot is het paradijs der samenscholers?”, TBP 1989, (371) 372
Is er reeds uitspraak in beroep ?