Naar artikel 8 van het wetboek successierechten werd vroeger meestal kort verwezen als naar de fictiebepalingen i.v.m. derdenbedingen. Toch is dat maar de halve waarheid: het artikel belastte ook een aantal andere verkrijgingen, bedingen voor zichzelf dus. En precies op dat punt brengt de Vlaamse Codex een aantal veranderingen aan, die belangrijke gevolgen in de praktijk hebben [1].
Artikel 8,4e en 5e lid W. Succ. bepaalden immers (wij herschikken de tekst):
“Wanneer de overledene gehuwd was onder een stelsel van gemeenschap van goederen, worden de sommen, renten of waarden, die aan zijn echtgenoot toevallen
(i) ingevolge een door deze echtgenoot afgesloten levensverzekering of contract met vestiging van rente,
(ii) zomede de sommen, renten of waarden, die hij geroepen is kosteloos te ontvangen ingevolge een contract bevattende een door de overledene of door een derde ten behoeve van de echtgenoot gemaakt beding,
geacht als legaat door de echtgenoot te zijn verkregen,
(a) tot beloop van hun algeheel bedrag, zo de sommen, renten of waarden werden verkregen als tegenwaarde voor eigen goederen van de overledene,
(b) en enkel tot beloop van de helft in al de andere gevallen.
(c) Het recht is niet verschuldigd wanneer er bewezen wordt dat de sommen, renten of waarden verkregen werden als tegenwaarde voor eigen goederen van de echtgenoot.
De omstandigheid dat het beding wederkerig is, ontneemt daaraan niet de aard van bevoordeling.”
Het wetboek viseerde dus de situatie waarin de echtgenoot van de overledene sommen, renten of waarden ontvangt, die verkregen zijn (a) uit het eigen vermogen van de overledene of (b) als tegenwaarde uit het gemeenschappelijk vermogen.
Het moest daarbij wel gaan om (i) een levensverzekering of contract met vestiging van rente , of (ii) een derdenbeding.
Conclusie: een beding dat de echtgenoot voor zichzelf gemaakt had was niet belastbaar, ook niet als hij met gemeenschap van goederen getrouwd was, indien het geen levensverzekering en geen rente betrof.
Dit was belangrijk in twee situaties.
Schenking met terugvallend vruchtgebruik
Veronderstel dat twee ouders, X en Y, getrouwd met gemeenschap van goederen, aan hun kinderen een portefeuille effecten schenken, met voorbehoud van vruchtgebruik op hoofd van de langstlevende. X overlijdt, meer dan drie jaar na de schenking.
De vraag rijst of Y belastbaar zal zijn op het vruchtgebruik dat zij ontvangt, bij het overlijden van haar echtgenoot.
Men neemt aan dat Y het vruchtgebruik dat zij krijgt op de effecten die door haar echtgenoot aan de kinderen geschonken werden, niet ontvangt als een schenking van X, maar als een last van haar eigen schenking [2].
Aangezien het niet om een schenking ging, valt de terugvalling van vruchtgebruik dan ook niet onder artikel 4,3° W. Succ. (=2.7.1.0.3, 3° Codex), en evenmin onder artikel 7 W. Succ. (=2.7.1.0.5). Zij viel bovendien ook niet onder artikel 8 W. Succ., want het ging niet om een beding ten behoeve van een derde (maar voor zichzelf), en het betrof geen levensverzekering en geen rente.
In de Codex luidt de tekst nu anders: àlle sommen, renten of waarden zijn nu belastbaar, als ze aan de langstlevende echtgenoot toekomen ingevolge een contract dat door die langstlevende echtgenoot is gesloten. Welnu, dat is zo: ze krijgt het vruchtgebruik op grond van een contract (want een schenking is een contract) dat ze zelf heeft gesloten.
De echtgenote zou dus voortaan belast kunnen worden op het vruchtgebruik dat ze verkrijgt bij het overlijden van haar man, ook al verkrijgt ze dat vruchtgebruik als last van een schenking die ze zelf gedaan heeft.
Zeker is dat niet, want men stelt traditioneel dat ‘waarden’ vlot verhandelbaar moeten zijn. Vroeger zei men zelfs dat het om ter beurs genoteerde waarden moest gaan [3]; maar of de Vlaamse administratie dit zal aanvaarden is onzeker.
Tontines en aanwas van roerende goederen
Hetzelfde geldt voor tontines of bedingen van aanwas, van roerende goederen. Veronderstel dat twee niet gehuwden een tontine of aanwasclausule sluiten i.v.m. roerende goederen, bv. een portefeuille effecten. Daarna trouwen zij met gemeenschap van goederen.
Onder artikel 8, 4e lid W. Succ. was dit niet belastbaar met successierechten, want (i) het ging niet om een levensverzekering of rente en (ii) het was geen beding ten behoeve van een derde, maar van zichzelf.
Opnieuw wordt dit belastbaar, zonder dat dit blijkbaar de bedoeling was. Het gaat immers over een verkrijging van waarden, op grond van een beding dat ze voor zichzelf sloten. Het feit dat het een kanscontract is, wijzigt daar niets aan, want, zegt artikel 2.7.1.0.6: “De omstandigheid dat het beding wederkerig is, ontneemt daaraan niet de aard van bevoordeling”.
Het komt ons voor dat dit onbedoelde wijzigingen zijn. Naar verluidt zou het de bedoeling zijn om het decreet opnieuw te wijzigen in een reparatiedecreet. Hopelijk worden deze daarin dan rechtgezet.
Rik Deblauwe – 17 maart 2015
Deze tekst werd eerder gepubliceerd op www.lexfin.be en is een aanvulling op de Inleiding tot de Vlaamse Erfbelasting”
[1] Zie ook Deblauwe, “De stille wijzigingen aan het successierecht”, www.lexfin.be .
[2] Aanschrijving van 9 augustus 1941, Rec. gén. enr. not. 18.213; Werdefroy, Registratierechten, nr. 599; , Inleiding tot de Successierechten, Knops publishing, 2013, 45 nr. 79.
[3] Inleiding tot de Successierechten, Knops publishing, 2013, nr. 162.
0 reacties