De wet van 18 juni 2018 houdende diverse bepalingen inzake burgerlijk recht en bepalingen met het oog op de bevordering van alternatieve vormen van geschillenoplossing[1], ook wel Waterzooiwet[2] regelt o.a. de bemiddeling in ons rechtssysteem. Welke pijnpunten heeft deze Waterzooiwet opgelost, en welke pijnpunten zijn er net ontstaan door deze wet?
Bemiddeling: een alternatieve vorm van geschillenbeslechting?
Een eerste pijnpunt ligt, mijns inziens, in het gebruik van de term “alternatieve vormen van geschillenbeslechting”. Waarom spreken we van een alternatief? Beter is bijvoorbeeld volgens raadsheer A.-M. WITTERS: “efficiënte geschillenbeslechting”. Na enige tijd aan de balie kan ik als advocaat beamen: een klassieke gerechtelijk procedure is niet altijd efficiënt, meer nog: het is vaak compleet inefficiënt en tergend traag.
Ik durf echter nog een stap verder gaan dan raadsheer Witters. Waarom zouden we bemiddeling moeten categoriseren onder een aparte noemer? Waarom behoort het niet gewoon tot de geschillenbeslechting in zijn algemeenheid? In plaats van te spreken van alternatieve geschillenbeslechting versus ‘gewone’ of ’klassieke’ geschillenbeslechting, moeten we de categorie geschillenbeslechting verruimen en hier al de verschillende vormen van geschillenbeslechting onder samenbrengen. Als we bemiddeling gelijkwaardig willen behandelen met het klassieke proces moeten we het ook niet apart categoriseren.
Een moeilijk te definiëren begrip
Het probleem van definiëring, lijkt een rode draad te zijn in mijn onderzoek. Wat is bemiddeling nu juist? De wetgever kon of wou hiervan geen definitie geven in haar Bemiddelingswet van 2005[3].
Het moest duren tot de Waterzooiwet van 2018, voordat de wetgever een definitie opnam in het Gerechtelijk Wetboek. Zoals zo vaak liet men rechtsleer en rechtspraak eerst het werk doen. Uiteindelijk definieert men ‘bemiddeling’ in artikel 1723/1 van het Gerechtelijk Wetboek: "De bemiddeling is een vertrouwelijk en gestructureerd proces van vrijwillig overleg tussen conflicterende partijen met de medewerking van een onafhankelijke, neutrale en onpartijdige derde die de communicatie vergemakkelijkt en poogt de partijen ertoe te brengen zelf een oplossing uit te werken."
Bemiddeling als vrijwillig proces
Opmerkelijk in deze definitie is dat men uitdrukkelijk ervoor kiest om het woord ‘vrijwillig’ op te nemen. De wetgever wenst erop te wijzen dat het een vrijwillig proces is. Maar is het dit wel? De Waterzooiwet voegt immers de verplichte gerechtelijke bemiddeling in (art. 1734, §1 in fine Ger.W.), waarbij de rechter – zelfs in weerwil van één van de twee partijen – partijen kan verplichten zich tot een bemiddelaar te wenden.
Hoe verhoudt de vrijwilligheid zich met deze verplichting? Strookt het één en ander wel? Indien we de memorie van toelichting[4]erop mogen geloven, bestaat er geen conflict aangezien de verplichte bemiddeling enkel betrekking heeft op de poging tot bemiddeling. Het al dan niet verderzetten ervan is nog steeds onderworpen aan de beslissingsbevoegdheid van de partijen en is met andere woorden nog steeds vrijwillig. Is dit echter wel voldoende? Is dit geen typisch Belgische uitlegging waarbij men poogt een foute puzzel alsnog te doen kloppen?
Het Verenigd Koninkrijk als voorbeeld
Om hierop een antwoord te geven, keek ik over de grenzen heen. In het Verenigd Koninkrijk worden immers 45% van alle geschillen opgelost d.m.v. ‘mediaton’. Slechts 4% wordt beslecht via de klassieke gerechtelijke procedure.[5]Sedert de ‘Woolf-reforms’ van 1999[6]mag de gerechtelijke procedure enkel als ultimum remedium worden aangemerkt.[7]Engeland en Wales zijn dan ook bij uitstek geschikt voor een rechtsvergelijkend onderzoek. Kunnen we hier onze mosterd halen? Of zijn er ook daar nog veel pijnpunten?
Dit artikel is een ingekorte versie van het hoofdstuk van de auteur in het boek Juridische Meesterwerken VUB, Uitgave 2023 (uitgegeven door KnopsPublishing). Dit proefstuk werd geschreven naar aanleiding van de wet van 18 juni 2018 houdende diverse bepalingen inzake burgerlijk recht en bepalingen met het oog op de bevordering van alternatieve vormen van geschillenoplossing. De masterproef poogde een onderzoek te voeren naar de pijnpunten, dewelke de Waterzooiwet heeft opgelost, doch ook welke pijnpunten er zijn ontstaan door deze wet. De vragen die de auteur hier aanreikt, worden in het boek verder behandeld en beantwoord.
0 reacties