Gerechtsdeurwaarders zijn in ons land zijn ministeriële ambtenaren. Ze vervullen overheidstaken, maar zijn georganiseerd als een vrij beroep. Ze hebben twee soorten bezigheden: enerzijds vervullen zij in een aantal gevallen hun “ministerieplicht” bij opdrachten waar ze over een monopolie beschikken (zoals het betekenen van dagvaardingen, het uitvoeren van gerechtelijke uitspraken). Gerechtsdeurwaarders zijn ook als enigen bevoegd om een IOS-procedure te voeren (de “invordering van onbetwiste schuldvorderingen tussen ondernemingen”), waardoor gerechtsdeurwaarders in plaats van de rechtbank een uitvoerbare titel kunnen afleveren (en de gerechtsdeurwaarder de rol van de rechter dus overneemt). Er ligt nu zelfs een wetsontwerp voor om dat monopolie uit te breiden naar onbetwiste vorderingen naar consumenten. De wetgever heeft dus een groot vertrouwen in de gerechtsdeurwaarder, die als onafhankelijke ambtenaar moet bemiddelen tussen de schuldeiser (die zijn opdrachtgever is) en de schuldenaar (waar vaak een sociale problematiek speelt en waarbij de gerechtsdeurwaarder de kwaadwilligen moet zien te scheiden van zij die ongelukkig en te goeder trouw zijn).
Gerechtsdeurwaarders vervullen daarnaastandere taken en dus ook in materies waar ook andere beroepsbeoefenaars actief zijn. Dat is bijvoorbeeld het geval voor de minnelijke invordering van schulden (de zogen. “incassoactiviteiten”). Daar moet de gerechtsdeurwaarder de concurrentie dulden van advocaten en incassobureaus.
Voor de monopolistische activiteiten zijn er wettelijke tarieven. Daar lijken de gerechtsdeurwaardersafrekeningen op alchimistische formules met warrige afkortingen omschreven kleine posten. Het weekblad Knack maakte vorige week bekend (“Peperdure gerechtsdeurwaarders: het geduld van het parket is op”, Knack 26 juli) dat het College van Procureurs Generaal in een brief aan de minister van justitie gewezen heeft op systematische disfuncties bij de gerechtsdeurwaarders in het hanteren van die tarieven (o.m. kosten opzoekingen in het rijksregister, kosten voor registratie van authentieke akten en kosten voor de raadpleging van de beslagberichten). Knack leidt daar uit af dat er sprake is van “knevelarij” (misdrijf waarvoor openbare ambtenaren kunnen worden veroordeeld wanneer ze geld aanrekenen waar ze geen recht op hebben en waarbij art. 243 Strafwetboek voorziet in geldboetes en gevangenisstraffen).
Het prijzenobservatorium van de FOD ECONOMIE verspreidde vorige week dan weer een lezenswaardige studie over de “marktwerking van de gerechtsdeurwaarders in België” waarin onder meer wordt vastgesteld dat dit wettelijk tarief (behalve de indexering) sinds 1976 niet meer is aangepast. Dat zorgt er bijvoorbeeld voor dat er 3,78 € wordt aangerekend voor een fotokopie. Het observatorium merkt op dat de gerechtsdeurwaarder het Centraal Bestand van berichten van beslag via zijn computer kan raadplegen (kostprijs: 0,50 €), maar er vaak bijkomend een vacatierecht van 16,11 € (+ 21 %) wordt aangerekend. Het wordt dus de hoogste tijd dat die tarieven aangepast worden aan de 21ste eeuw en blijk geven van meer transparantie (het Observatorium merkt fijntjes op dat de gehanteerde aanvullende tarieven zelfs niet toegankelijk zijn voor de consument).
In de taken waar de gerechtsdeurwaarder niet over een monopolie beschikt, en dus in concurrentie treedt met andere beroepen, is er een vrij tarief en speelt de vrije markt. Het observatorium merkt op dat – het weze benadrukt: “sommige” – gerechtsdeurwaarders in die situaties hun positie misbruiken om “niet gepaste marktpraktijken” toe te passen. Er wordt dan verwezen naar misleidende of onjuiste juridische dreigementen.
Aan die laatste bekommernis lijkt de wetgever alvast te zijn tegemoetgekomen met de wet van 4 mei 2023 (waarbij boek XIX in het Wetboek van Economisch Recht wordt ingevoerd). De nieuwe wet is vanaf 1 september toepasselijk en er dreigen draconische sancties wanneer incassobureaus, advocaten maar ook gerechtsdeurwaarders de strenge formaliteiten die de wet oplegt voor een gewone ingebrekestelling naast zich neerleggen. Het lijkt velen te ontgaan dat vanaf 1 september het verzenden van een aanmaning met het toepassen van een te hoog schadebeding, het verstrekken van onvoldoende informatie of het aanrekenen van kosten voor een eerste herinnering strafbaar worden. De sancties kunnen oplopen tot boetes tot 10.000 € (x 8 om rekening te houden met de opdeciemen) en tot 4 % van de totale jaaromzet (art. XV.125/1 WER). Bij niet naleving van de zorgplicht (controle dat de gevorderde bedragen binnen de wettelijk toegestane grenzen vallen) kunnen de boetes oplopen tot 50.000 € (x8) en tot 6 % van de totale jaaromzet (art. XV.125/2 WER). Ter informatie: Volgens de gepubliceerde jaarrekeningen zijn er in ons land gerechtsdeurwaarderskantoren met een jaaromzet van 22.434.603 €. Een boete van 6 % op de jaaromzet bedraagt dan 1.346.076,10 €.
De gerechtsdeurwaarders hebben nu een imagoprobleem. Alleen transparante communicatie en de terugkeer naar hun kerntaak van bemiddelaar tussen schuldeiser en schuldenaar kan hun imago nog redden.
Hugo Lamon
Lees hier meer columns met de visie van meester Hugo Lamon op onze justitie.
Op de hoogte blijven van alle nieuwigheden binnen justitie, advocatuur en de juridische en fiscale wereld?
Volg Jubel.be op LinkedIn.
0 reacties