De coronacrisis die ons thans treft is ongezien. De toon werd gezet door president Macron in zijn toespraak van 16 maart: “le pays est en guerre”. De angst voor leven en welzijn, de dagelijkse ‘body count’, de lockdown-maatregelen, de toenemende controle van de overheid op de burgers, de bezorgdheid over de bevoorrading, maar ook het appel aan de burgerzin en de vele tekenen van solidariteit maken dat deze vergelijking niet overdreven is. Sindsdien is het oorlogsvocabularium niet uit de lucht. Zo leest men dat de Chinezen met hun drastische aanpak de Blitzkrieg tegen het virus hebben gewonnen, terwijl de Europeanen zich ingraven voor een langdurige stellingenoorlog. De economische maatregelen die regeringen en centrale banken nemen om de economische gevolgen te beperken worden in soortgelijke termen beschreven gaande van bazooka’s tot helikoptergeld.
Anders dan in een reële oorlogsdreiging waar de productie op volle toeren draait, heeft de huidige crisis het tegengestelde effect. Met de strenger wordende maatregelen vertraagt de economie en worden hele sectoren lamgelegd. De economische puinhoop die deze pandemie zal achterlaten is niet te overzien. Reeds op dit ogenblik is de schade groot. Ondernemers klagen dat zij hun leveranciers niet kunnen betalen omdat zij op hun beurt niet betaald worden door hun klanten. Deze kettingreactie kan een golf van faillissementen veroorzaken. Volgens Graydon is de kans reëel dat een vierde van onze ondernemingen de crisis niet zal overleven. De overheden van ons land nemen talrijke steunmaatregelen zoals het uitstel voor de betaling van fiscale en sociale schulden, de versoepeling van de tijdelijke werkloosheid of het verlenen van waarborg voor nieuwe kredieten. Febelfin neemt initiatieven om particulieren en ondernemingen met betalingsmoeilijkheden te helpen. Grootwarenhuizen worden aangemaand om hun leveranciers zo spoedig mogelijk te betalen.
De vraag is of dit alles toereikend is. De kleine en middelgrote ondernemingen die onder de sluitingsplicht vallen, zien hun inkomstenstroom opdrogen en blijven onverminderd opgezadeld met financiële lasten (kredieten, huur). Oorlog en soortgelijke calamiteiten kunnen een groot impact hebben op lopende overeenkomsten. De gewijzigde omstandigheden kunnen leiden tot grote verliezen voor de ene en overdreven winst voor de andere. In deze omstandigheden zagen wetgevers zich in het verleden genoodzaakt om op te treden gebruikmakend van diverse technieken zoals betalingsuitstel, moratorium op uitvoeringsmaatregelen, herziening of heronderhandeling van contracten, buitenwerkingstelling van ontbindingsbedingen en strafbedingen, prijzenwetgeving en andere marktinterventies.
Het huidige verbintenissenrecht is ontoereikend om aan deze problematiek het hoofd te bieden. Het begrip ‘overmacht’ wordt streng ingevuld. Bovendien kent ons recht niet het concept van ‘financiële overmacht’. Financieel onvermogen ook al is die te wijten aan externe omstandigheden heeft niet tot gevolg dat de schuldenaar van zijn betaalverbintenis wordt bevrijd (Cass. 28 juni 2018, C.17.0701.N). De imprevisieleer heeft in ons recht geen wettelijke grondslag. Zij werd wel ingevoerd in de crisiswetgeving na de Eerste Wereldoorlog. Aan een verruimde toepassing werd echter een krachtig halt toegeroepen (S. Vandenbogaerde, “De impact van de Eerste Wereldoorlog op het Belgisch privaatrecht”, TPR 2018, 118, nr. 49). Dit zal veranderen met het Nieuw Burgerlijk Wetboek. Onder het toekomstige artikel 5.77 Nieuw BW kan de schuldenaar aan de schuldeiser vragen om de overeenkomst opnieuw te onderhandelen indien een verandering van omstandigheden de uitvoering van het contract buitensporig bezwarend heeft gemaakt, derwijze dat de uitvoering ervan redelijkerwijze niet langer kan worden gevergd.
In ons omringende landen werden inmiddels reeds maatregelen genomen voornamelijk inzake huurcontracten. Zo voorziet de Coronavirus Act 2020 in een bescherming van de huurders, zowel particulieren als ondernemingen. In Engeland en Wales zijn uithuiszettingen niet langer mogelijk en worden hangende procedures hieromtrent opgeschort. In Frankrijk werden gelijkaardige maatregelen genomen ter bescherming van de huurders (Ordonnance 2020-316 van 25 maart 2020). Omvangrijker is het Duitse Gesetz zur Abmilderung der Folgen der COVID-19-Pandemie im Zivil-, Insolvenz- und Strafverfahrensrecht van 27 maart 2020. Deze wet voorziet in een bescherming van huurders en geeft bepalingen inzake kredietovereenkomsten en een verruimd beroep op overmacht voor consumenten en kmo’s. Opvallend is dat de wet ook voorziet in een opschorting van de verplichting tot faillissementsaanvraag wanneer de betalingsmoeilijkheden gerelateerd zijn aan de pandemie.
Een wetgevend ingrijpen in contractuele verhoudingen zolang de crisis duurt is aangewezen. Men kan denken aan betalingsuitstel en bescherming van huurders tegen uithuiszetting. Men kan zich ook meer ingrijpende maatregelen voorstellen. De ondernemingen die onder het sluitingsverbod vallen worden immers bijzonder hard getroffen. Zo weigeren winkelketens nog langer de huur te betalen omdat hun handelszaak verplicht dicht is (De Tijd, 26 maart 2020). De strenge omschrijving van het begrip overmacht wordt vaak uitgelegd met de gedachte dat het onheil dat iemand treft niet zonder meer kan worden afgewenteld op een ander. Hier is echter een groot verschil: het onheil treft immers iedereen, maar de gevolgen ervan worden niet gelijk verdeeld. Handelszaken en horeca moeten sluiten in het groter landsbelang. De hun toegebrachte schade is rechtmatig, maar dient finaal niet voor hun rekening te blijven. Hier speelt het algemeen rechtsbeginsel van de gelijkheid van de burgers voor de openbare lasten (Cass. 24 juni 2010, C.06.0415.N). De vraag is dan of deze kosten integraal door de gemeenschap moet worden gedragen, dan wel of niet anderen die dichter bij het vuur zitten ook moeten bijdragen. In talrijke landen, ook bij ons, gaan bijvoorbeeld stemmen op voor staatsteun aan de ‘nationale’ luchtvaarmaatschappijen. Daarop wordt door de meeste commentatoren enthousiast gereageerd. Ook aan de ondernemers van gesloten handelszaken wordt een premie in het voortuitzicht gesteld, eveneens uit belastinggelden. Maar is het redelijk dat wanneer bijvoorbeeld die luchtvaartmaatschappij met overheidsgeld wordt gered, de leasingmaatschappij verder de leasetermijnen kan opstrijken wanneer de vliegtuigen bij de leasingnemer aan de grond moeten blijven. Een wetgevend ingrijpen om betalingsuitstel en of aanpassing van lopende huurovereenkomsten van de getroffen verhuurders is dan niet onredelijk. Overeenkomsten moeten immers te goeder trouw worden uitgevoerd. Uiteraard komt het ondernemingsrisico niet voor rekening van de leasingnemer of huurder. Maar contractspartijen zijn jegens elkaar wel gehouden tot loyale samenwerking waarbij zij rekening dienen te houden met elkaars redelijke verwachtingen. Zij vormen zoals Demogue reeds schreef “une sorte de microcosme” waar elkeen samenwerkt voor het gemeenschappelijk belang (Traité des obligations, VI, 1932, p. 9, nr. 3). Het is daarom aan te bevelen dat de partijen in die geest samenzitten om te komen tot redelijke oplossingen. Dit is steeds te verkiezen boven ad hoc wetgeving die kan leiden tot interpretatievragen of rechtsgedingen waarin een geforceerde toepassing wordt gemaakt van de bestaande leerstukken.
Prof. dr. Eric Dirix is verbonden aan het Instituut voor Handels- en Insolventierecht van de KULeuven. Sinds 1998 is hij Raadsheer bij het Belgische Hof van Cassatie.
Het doet me denken aan de uitspraak van Lacordaire :” Entre le fort et le faible, …, c’est la liberté qui opprime et la loi qui affranchit” (destijds nog onderwezen door Karel Van Isacker).