De jaarlijkse taks op de collectieve beleggingsinstellingen (abonnementstaks) is door de wet van 3 april 2019 tot invoering van het Wetboek van de minnelijke en gedwongen invordering van fiscale en niet-fiscale schuldvorderingen verplaatst van het Wetboek Successierechten (artikel 161 tot 162/2 W.Succ.) naar het Wetboek Diverse Rechten en Taksen (artikel 201.20 tot 201.28 WDRT).
Deze verplaatsing van wetboek heeft een grotere impact dan op het eerste gezicht zou lijken. De verplaatsing van de abonnementstaks van het W.Succ. naar het WDRT verkort immers de verjaringstermijn en beperkt de stuitingsmogelijkheden in hoofde van de belastingplichtige. Uit de parlementaire voorbereidingen kan echter niet afgeleid worden dat de wetgever werkelijk de intentie had om de verjaringstermijn te verkorten en de stuitingsmogelijkheden te beperken.
Verjaring vordering tot teruggave van de abonnementstaks
De abonnementstaks werd oorspronkelijk geregeld door de artikelen 161 tot 162/2 van het W.Succ. waardoor de eis tot teruggave verjaarde na vijf jaar te rekenen vanaf 1 januari van het jaar waarin de vordering ontstaan is.
Nu de abonnementstaks onder het WDRT valt, wordt de verjaring geregeld door de algemene bepalingen met betrekking tot de diverse rechten en taksen. Dit betekent dat de terugbetaling van diverse rechten en taksen verjaart na afloop van twee jaar vanaf de dag waarop de rechtsvordering is ontstaan.
Stuiting van de verjaring
Onder het W.Succ. wordt de verjaring van de vordering tot teruggave gestuit door een gemotiveerd aangetekend schrijven. Daarnaast zijn ook de vormen van burgerlijke stuiting van toepassing zoals bepaald in artikel 2244 BW. Een speciale vorm van burgerlijke stuiting is een ingebrekestelling bij ter post aangetekende zending met ontvangstbewijs door een advocaat (of gerechtsdeurwaarder). Dergelijke stuiting vormt een uitzondering op het principe dat een loutere ingebrekestelling de verjaring niet stuit.
Het WDRT voorziet niet in eigen stuitingsgronden maar verwijst louter naar de stuitingsgronden onder het Burgerlijk Wetboek. Hierdoor kan de verjaring van de vordering tot teruggave van de abonnementstaks niet meer door middel van een gemotiveerde aangetekende brief gestuit worden zoals voorzien in het W.Succ. Daarnaast worden de burgerlijke stuitingsgronden expliciet beperkt, waardoor de verjaring van de vordering tot teruggave van de abonnementstaks ook niet meer gestuit kan worden door een ingebrekestelling bij een ter post aangetekende zending door de advocaat (of gerechtsdeurwaarder) (met ontvangstbewijs). Hierdoor lijkt enkel een dagvaarding voor het gerecht over te blijven als stuitingsgrond. Dagvaarding voor het gerecht wordt echter wel ruim geïnterpreteerd.
Impact op de lopende verjaringstermijnen
De vraag rijst welke effecten deze wijzigingen hebben op lopende verjaringstermijnen en stuitingen daarvan. Vaststaande cassatierechtspraak stelt dat wanneer een wet voor de verjaring van de vordering een kortere termijn bepaalt dan die gesteld werd door de vorige wet en het betrokken recht vóór de inwerkingtreding van de nieuwe wet is ontstaan, de nieuwe verjaringstermijn ten vroegste met de inwerkingtreding van de nieuwe wet begint te lopen. Het Hof van Cassatie steunt haar redenering op artikel 1 BW (voormalig artikel 2 BW.) hetgeen bepaalt dat de wet alleen beschikt voor het toekomende en geen terugwerkende kracht heeft. De kortere verjaringstermijn inzake de vordering tot teruggave van de abonnementstaks kan dus niet vroeger dan op 1 januari 2020 in werking treden.
Verjaringstermijn wanneer geen stuitingsdaden gesteld werden voor 1 januari 2020
In overeenstemming met de bovenvermelde cassatierechtspraak, moet voor wat betreft de lopende verjaringstermijnen een vergelijking gemaakt worden tussen de verjaringstermijn van oude wetgeving (W.Succ.) en nieuwe wetgeving (WDRT).
De verjaringstermijn onder de oude wetgeving wordt berekend overeenkomstig het oorspronkelijke uitgangspunt: vijf jaar te rekenen van 1 januari van het jaar waarin de vordering ontstaan is. Voor de verjaringstermijn onder de nieuwe wetgeving wordt het moment van inwerkingtreding van de nieuwe wet (1 januari 2020) als uitgangspunt genomen.
Deze twee verjaringstermijnen worden vervolgens met elkaar vergeleken en de wetgeving waarvan de verjaringstermijn als eerste afloopt zal worden toegepast.
Dit betekent dat voor wat betreft de abonnementstaks die betaald is vóór de inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving, de nieuwe verjaringstermijn voor de vordering tot teruggave is beginnen lopen op 1 januari 2020 en dit voor een termijn van twee jaar (tot 31 december 2021). Als de totale duur van de verjaring de verjaringstermijn onder de oude wetgeving hierdoor wordt overschreden (zijnde 5 jaar), wordt de oude verjaringstermijn toegepast.
De verjaringstermijnen in bold hieronder moeten in acht genomen worden:
Aanslagjaar | 2015 | 2016 | 2017 | 2018 | 2019 |
Oude wet | 31.12.2019 | 31.12.2020 | 31.12.2021 | 31.12.2022 | 31.12.2023 |
Nieuwe wet | nog niet van toepassing | 31.12.2021 | 31.12.2021 | 31.12.2021 | 31.12.2021 |
Verjaringstermijn wanneer wel stuitingsdaden werden gesteld voor 1 januari 2020
Indien de verjaring van de vordering tot teruggave ten laatste op 31 december 2019 werd gestuit conform het W.Succ., dan behoudt de stuiting zijn gevolgen zelfs na de inwerkingtreding van de nieuwe wetgeving.
Wanneer de verjaring gestuit is door middel van een dagvaarding voor het duurt de stuiting tot het tijdstip waarop een definitieve beslissing wordt uitgesproken.
De stuiting door middel van een aangetekende brief tegen ontvangstbewijs van een advocaat (of gerechtsdeurwaarder) doet – in tegenstelling tot de andere vormen van burgerlijke stuiting – een nieuwe termijn van slechts één jaar ingaan, zonder dat de vordering vóór de vervaldag van de initiële verjaringstermijn kan verjaren.
De verjaringstermijn kan vervolgens opnieuw gestuit worden onder de voorwaarden van het WDRT. In dat geval wordt een nieuwe verjaring verkregen van vijf jaar na de laatste stuitingsdaad van de vorige verjaring.
Conclusie
De verplaatsing van de abonnementstaks naar het WDRT verkort de verjaringstermijn voor de terugvordering van de abonnementstaks aanzienlijk. Daarnaast blijkt de verjaringstermijn enkel nog gestuit te kunnen worden door middel van een dagvaarding voor het gerecht (of gelijkaardige handeling). De ingebrekestelling van de FOD Financiën door de advocaat per aangetekende brief zal de verjaring immers niet langer stuiten. Belastingplichtigen zullen dus voortaan snel moeten handelen indien ze de abonnementstaks wensen terug te vorderen.
Anouk Van der Mast, associate Tiberghien advocaten
Dit artikel is een ingekorte versie van de bijdrage van meester Van der Mast in het nieuwe nummer van Tijdschrift voor Beleggingsfiscaliteit.
0 reacties