Op dinsdag 30 november jl. werd de wet van 28 november 2021 gepubliceerd die justitie menselijker, sneller en straffer moet maken. Artikel 14 van deze wet wijzigt het tweede lid van artikel 5 van het Strafwetboek. Dat artikel bepaalt welke rechtspersonen en gelijkgestelde entiteiten naar Belgisch recht strafrechtelijk verantwoordelijk kunnen zijn. Het tweede lid van dat artikel heeft specifiek betrekking op ‘entiteiten’ die de wet gelijkstelt met rechtspersonen. Het gewijzigde artikel 5 trad in werking op 10 december 2021. De ratio legis ervan is om deze bepaling in overeenstemming te brengen met het Wetboek van vennootschappen en verenigingen van 23 maart 2019 (WVV).
Tot voor 10 december 2021 luidde artikel 5 van het strafwetboek als volgt:
“Een rechtspersoon is strafrechtelijk verantwoordelijk voor de misdrijven die hetzij een intrinsiek verband hebben met de verwezenlijking van zijn doel of de waarneming van zijn belangen, of die, zoals blijkt uit de concrete omstandigheden, voor zijn rekening zijn gepleegd.
Met rechtspersonen worden gelijkgesteld:
- tijdelijke handelsvennootschappen en stille handelsvennootschappen;
- vennootschappen bedoeld in artikel 2, § 4, tweede lid, van het Wetboek van Vennootschappen, alsook handelsvennootschappen in oprichting;
- burgerlijke vennootschappen die niet de vorm van een handelsvennootschap hebben aangenomen.
De strafrechtelijke verantwoordelijkheid van de rechtspersonen sluit die van de natuurlijke personen, die daders zijn van dezelfde feiten of eraan hebben deelgenomen, niet uit.”
Het tweede lid (in vetjes) was tot voor kort nog niet aangepast aan de bepalingen van het WVV. De tijdelijke en stille vennootschappen waren immers door dit wetboek afgeschaft. Het voorvoegsel ‘handels’ bij de tijdelijke en stille vennootschap waren bovendien al afgeschaft door artikel 21 van de wet van 15 april 2018 houdende hervorming van het ondernemingsrecht.
Het oude artikel 2, § 4, tweede lid, van het vroegere Wetboek van Vennootschappen (W. Venn.) had betrekking op vennootschappen die niet hadden voldaan aan de wettelijk geregelde modaliteiten i.v.m. de neerlegging van een uittreksel uit de oprichtingsakte waardoor zij rechtspersoonlijkheid ontbeerden.
De burgerlijke vennootschap die niet de vorm van een handelsvennootschap had aangenomen doelde op de landbouwvennootschap (artikel 2, §3 W. Venn.). Alle andere burgerlijke vennootschappen met rechtspersoonlijkheid dienden immers te kiezen voor één van de handelsvormen waarin het W. Venn. voorzag.
Het WVV heeft grondig gesnoeid in de vennootschapsvormen. Artikel 1:5, § 2 WVV somt de vennootschappen met rechtspersoonlijkheid op:
- vennootschap onder firma (VOF);
- commanditaire vennootschap, (CommV);
- besloten vennootschap, (BV);
- coöperatieve vennootschap, (CV);
- naamloze vennootschap, (NV);
- Europese vennootschap, (SE);
- Europese coöperatieve vennootschap, (SCE).
§3 van dit artikel erkent daarnaast als een rechtspersoon het Europees economisch samenwerkingsverband, afgekort EESV.
De enige vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid is de maatschap (artikel 1:5, § 1 WVV).
M.a.w., bekeken vanuit het perspectief van het WVV, moest artikel 5 van het Strafwetboek volgende rechtsvormen van het WVV dekken:
- de maatschap als vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid;
- de zeven onder de WVV erkende vennootschapsvormen met rechtspersoonlijkheid;
- het EESV als rechtspersoon.
Het nieuwe gewijzigde tweede lid van artikel 5 van het Strafwetboek komt hieraan tegemoet en luidt:
“Een rechtspersoon is strafrechtelijk verantwoordelijk voor de misdrijven die hetzij een intrinsiek verband hebben met de verwezenlijking van zijn doel of de waarneming van zijn belangen, of die, zoals blijkt uit de concrete omstandigheden, voor zijn rekening zijn gepleegd.
Met rechtspersonen worden gelijkgesteld:
- maatschappen;
- vennootschappen in oprichting.
De strafrechtelijke verantwoordelijkheid van de rechtspersonen sluit die van de natuurlijke personen, die daders zijn van dezelfde feiten of eraan hebben deelgenomen, niet uit.”
De door het WVV erkende vennootschapsvormen met rechtspersoonlijkheid en het EESV vallen zonder enige twijfel onder de algemene regel van het eerste lid van artikel 5 van het Strafwetboek dat betrekking heeft op ‘een rechtspersoon’, zijnde een kwalificatie waaraan al deze vormen voldoen.
Voor de maatschap als vennootschap zonder rechtspersoonlijkheid bepaalt het vernieuwde artikel 5 van het Strafwetboek uitdrukkelijk wie wordt gelijkgesteld met rechtspersonen.
Net zoals voorheen zijn de vennootschappen in oprichting ook gelijkgesteld met rechtspersonen. De term vennootschappen in oprichting slaat op het gesloten systeem van vennootschappen waarin het WVV voorziet.
In zijn advies van 23 juni jl. had de Raad van State de wetgever gesuggereerd om in een overgangsbepaling te voorzien voor de vennootschappen vermeld in de vorige versie het tweede lid van artikel 5 van het Strafwetboek. Deze vennootschappen hebben immers tot 1 januari 2024 om hun statuten te wijzigen. De wetgever oordeelde echter dat hij dit advies niet moest volgen omdat maatschap een generieke term is voor vennootschappen zonder rechtspersoonlijkheid die ook stil of tijdelijk kunnen zijn. De wetgever besluit dat het dus niet gaat om afgeschafte vennootschapsvormen zodat een overgangsbepaling overbodig is.
De wetgever benadrukt dat de maatschap ook de schrapping opvangt van de vennootschappen bedoeld onder artikel 2, § 4, tweede lid, van het vroegere Wetboek van Vennootschappen.
Samengevat omvat de wijziging aldus vooral een (weliswaar noodzakelijke) cosmetische opsmuk die het juridisch kader eenvoudiger maakt.
Patrick Waeterinckx
Advocaat balies Antwerpen en Gent, Praktijklector strafprocesrecht VUB en geregistreerd fraude-auditor.
0 reacties