Het is allicht goed om even stil te staan bij enkele recente mededelingen van de Orde van Vlaamse Balies, al was het maar omdat ze ook relevant zijn voor wat er buiten de kleine advocatenbubbel gebeurt.
De OVB verspreidde recent een bericht onder de titel Welke kleding mag een advocaat nu wel of niet dragen?. De aanleiding daarvoor was de “ophef over de kledingkeuze van advocaten, met name na het dragen van een joods keppeltje door een advocaat tijdens een rechtszaak in Gent”. De OVB somde “de kledingvoorschriften” nog eens op, daarbij wel handig de échte vraag ontwijkend: mag een advocaat naast zijn toga ook religieuze symbolen dragen? De OVB beperkt zich tot de mededeling dat advocaten zich altijd aan de “deontologische richtlijnen” moeten houden, die volgens diezelfde mededeling “bepalen dat advocaten altijd de belangen van hun cliënten op de voorgrond (moeten) plaatsen en hun werk op een integere manier (moeten) uitvoeren”. Deze holle frase wordt schroomvallig vervolgd met de mededeling dat “in Franstalig België” hierover andere regels gelden en het daar “sinds 2009 verboden (is) om religieuze symbolen te dragen”. Als dat als een “andere regel” moet worden beschouwd, dient hier – minstens impliciet – dan niet uit te worden afgeleid dat dit in Vlaanderen dan wél mag? En waarom wordt daarover dan niet eenduidig gecommuniceerd en wordt er zo omfloerst rond de pot gedraaid?
Aan de balie van Antwerpen is het al lang zo dat Joodse confraters – wanneer ze dat willen – hun keppeltje aanhouden tijdens de pleidooien. Het valt ook niet in te zien waarom dit een probleem zou zijn. Er opent zich wel een interessant debat wanneer een advocaat een keppeltje draagt zonder zich tot de Joodse gemeenschap te rekenen.
De kwestie wordt blijkbaar écht heikel wanneer een moslima het aandurft om een hoofddoek te dragen in de zittingszaal. Tegenstanders vinden dat advocaten neutraal moeten zijn en dus geen persoonlijke voorkeuren mogen doen blijken. Dat argument overtuigt niet. Van magistraten en griffiers mag een absolute neutraliteit worden verwacht, maar dat geldt niet voor advocaten. Die zijn partijdig en wanneer ze transparant ook een bepaalde filosofische of religieuze voorkeur uiten is het aan de cliënten om te beslissen of ze hun zaak aan die advocaat willen toevertrouwen. Net zoals ook advocaten zaken pleiten voor cliënten met tegengestelde filosofische of religieuze overtuigingen, kan het ook dat dat cliënt een advocaat kiest die een geheel andere levensopvatting heeft, bijvoorbeeld omdat die een bijzondere bekwaamheid heeft in de materie waar het over gaat. Mag dat nog, of wil de balie een soort gedachtenpolitie invoeren en gaan bepalen op grond van filosofische of religieuze overwegingen wie wel of niet advocaat mag zijn? Geheel terzijde, valt het niet op dat in alle (ja werkelijke alle) politieke partijen advocaten actief zijn die zich ook door hun orde mogen vertegenwoordigd voelen?
De OVB kondigde aan de verkiezingsprogramma’s van de politieke partijen te gaan screenen op hun “rechtsstatelijkheid”, naar analogie met wat de Nederlandse Orde van advocaten eerder deed. Het is daarbij, zo luidt het, niet de bedoeling om een stemadvies te geven maar wel om een “soort sanity check” uit te voeren onder het motto: is een voorstel legaal, extralegaal of illegaal? Dat is een bijzonder moedig initiatief, waarmee de OVB zich in het maatschappelijk debat kan profileren. Die oefening is niet altijd evident. Beginselen als de scheiding der machten en de verdediging van de eerste generatie grondrechten kunnen aan de balie op brede steun rekenen, maar geldt dit ook voor de derde generatie grondrechten of de nieuwe uitingen zoals de rechten van de planeet? Zo is bijvoorbeeld het uitvoerig gemotiveerd klimaatarrest van het hof van beroep in Brussel gebaseerd op de schending van de mensenrechten en al is het zo dat een rechterlijke uitspraak moet worden gerespecteerd, het belet niet dat ook eminente juristen grondig gemotiveerde vraagtekens plaatsen bij dit arrest. Hoe zal de OVB hiermee omgaan zonder dat een deel van de eigen achterban de OVB de rug toekeert?
In het Rechtskundig Weekblad van deze week merkt Frank Judo, toch een gedegen grondwetskenner en zeker geen tafelspringer, fijntjes op dat de voorrang die in het arrest wordt gegeven aan het internationale recht voortvloeit uit het “constitutionele dogma” zoals verwoord in het cassatiearrest van 27 mei 1971, om te vervolgen: “ In een rechtsorde die gebaseerd is op een geschreven grondwet, behoort een dermate fundamentele keuze in die grondwet opgenomen te zijn”.
De OVB zal dus best niet over een nacht ijs gaan in die beoordeling van de rechtsstatelijkheid en laat best wolligheid achterwege, zoals ze dat bij het debat over de religieuze symbolen zelf wél doet.
Hugo Lamon
Lees hier meer columns met de visie van meester Hugo Lamon op Justitie.
Op de hoogte blijven van alle nieuwigheden binnen justitie, advocatuur en de juridische en fiscale wereld? Volg Jubel.be op LinkedIn.
0 reacties