Het is een herkenbare situatie, al zeker in een crisisperiode. Een vennootschap wenst te investeren. Daarvoor heeft zij kredieten nodig en ze leent daartoe bij haar bank. De gevraagde kredieten worden toegestaan op voorwaarde dat de bestuurder-aandeelhouder zich borg stelt. De resultaten van de firma zijn niet zoals verhoopt: een faillissement is zelfs onafwendbaar. De failliete onderneming blijkt niet in staat haar verplichtingen te voldoen en de bestuurder-borgsteller wordt uitgewonnen. De borgsteller van zijn kant blijkt evenmin iets te kunnen recupereren uit de failliete boedel. Mag hij dan minstens de kosten van de uitwinning fiscaal als beroepskosten aftrekken?
De rechtspraak springt bestuurder bij …
Er is heel wat rechtspraak over de kwestie. Daaruit kan de volgende leidraad worden gedestilleerd:
- wanneer de bestuurder zich borg stelt voor de vennootschap met de uitsluitende bedoeling de waarde van zijn aandelen te beschermen, is er sprake van een kost gedaan ten behoeve van het privé-patrimonium, er is dan geen sprake van een aftrekbare beroepskost;
- zijn de kosten voor de borgstelling daarentegen gemaakt met het oog op het verkrijgen van beroepsinkomsten, is er wèl sprake van een aftrekbare beroepskost.
Het tijdstip van de beoordeling is het moment van het aangaan van de borgstelling, dus niet het moment van de uitwinning. Een sprekend voorbeeld is het geval waar de belastingplichtige kon aantonen dat het van meet af aan de bedoeling was dat hij bezoldigd werd door zijn vennootschap en dat indien hij de borgstellingsverplichting niet zou zijn aangegaan, de vennootschap binnen welke hij actief vennoot werd, het bankkrediet niet zou verkregen hebben.
… de rulingpraktijk al evenzeer
De rulingdienst bevestigt dat het essentieel is dat de kosten van de borgstelling verbonden zijn aan de beroepsactiviteit als bedrijfsleider en zijn gedaan om belastbare bedrijfsleidersbezoldigingen te verkrijgen. Dit was bij voorbeeld het geval in een dossier waar de bestuurder regelmatig relevante bedrijfsleidersbezoldigingen verkreeg uit de vennootschap en daarenboven een groepsverzekering genoot. Er waren geen dividenden uitgekeerd noch werden er huurinkomsten verkregen uit de vennootschap. Onder meer op basis van deze elementen kwam de rulingdienst tot de conclusie dat de borgstelling werd aangegaan met de bedoeling bedrijfsleidersbezoldigingen te kunnen behouden.
Onrechtstreekse bezoldigingen volstaan …
Recente rechtspraak bevestigt dat onrechtstreeks verkregen bedrijfsleidersbezoldigingen evenzeer worden weerhouden als de beroepsinkomsten waarvoor de borgstelling wordt aangegaan. Het betrof een casus waar de borgsteller in naam en voor rekening van zijn managementvennootschap managementprestaties verrichtte ten behoeve van de werkvennootschap waarvoor hij zich borg stelde terwijl hij als bedrijfsleider bezoldigd werd door zijn managementvennootschap.
Ook bezoldigingen als werknemer komen in aanmerking …
In een andere zaak werd recent geoordeeld dat de fiscale administratie er verkeerdelijk van uitgaat dat de borgsteller de kost uitsluitend als beroepskost zou kunnen aftrekken in zijn hoedanigheid van bestuurder. Ook als werknemer kan de borgsteller verbintenissen in het voordeel van de vennootschap aangaan. De achterliggende feiten waren overigens uitgesproken: om zijn verbintenissen te kunnen nakomen diende de borgsteller zijn woning te verkopen.
Als een borgsteller wordt uitgewonnen wanneer hij zich borg stelde voor zijn vennootschap, is er wel degelijk fiscale recuperatie mogelijk. Er is immers sprake van een aftrekbare beroepskost als wordt aangetoond dat op het moment dat men zich borgstelt, dit gebeurde om beroepsinkomsten te verkrijgen of te behouden. Zowel de rechtspraak als de rulingpraktijk blijken hier ruimdenkend mee om te gaan.
Jan Sandra en Steven Vancolen
0 reacties