Deze bijdrage van de hand van dr. Sylvie De Raedt, advocate en postdoctoraal onderzoekster aan de UGent, kadert in het teken van het Liber Amicorum dat advocatenkantoor Tiberghien op 30 mei 2018 uitreikte aan Rik Deblauwe, fiscaal jurist en sedert 1984 verbonden aan Tiberghien. Het volledige artikel van dr. De Raedt kunt u lezen in het Liber Amicorum, verkrijgbaar bij KnopsPublishing.
De informatiehonger van de administratie
Iedere belastingplichtige heeft het aangifteformulier in de personenbelasting recent weer onder de neus gekregen. Een gigantisch document waarin een pak – ook private – informatie wordt opgevraagd (ben je gehuwd of gescheiden, hoeveel kinderen heb je, heb je een (ernstige) handicap, een eigen woning, betaal je onderhoudsgeld en zo ja aan wie, heb je een bankrekening in het buitenland … ?).
Dat we – naast de evidente informatie over het inkomen – nog een pak andere informatie moeten prijsgeven, houdt verband met het feit dat de wetgever ervoor heeft gekozen om een grote hoeveelheid private informatie fiscaal relevant te maken door deze informatie te betrekken in de berekening van de personenbelasting. Het is bijgevolg logisch en nodig dat we deze informatie moeten prijsgeven.
In de aangifte moet er evenwel ook informatie worden prijsgegeven die niet nodig is voor de berekening van de belasting. Het betreft informatie die de fiscale administratie alvast opvraagt als eerste stap van de controle. Het gaat over bijvoorbeeld de identiteit van de onderhoudsplichtige of over de buitenlandse bankrekening.
Kan de aangifte gebruikt worden voor andere doelstellingen dan de berekening van de belasting?
Het antwoord op de vraag is zeer relevant. Stel immers dat de wetgever morgen overweegt om bijvoorbeeld de verplichting op te leggen om een aantal private uitgaven te vermelden, zoals de jaarlijkse uitgave aan vakanties of restaurantbezoek? Of de omvang van de energie-uitgaven van de fiscale woonplaats? De voorbeelden van informatie die niet nodig is voor de berekening van de belasting, maar wel nuttig als eerste stap in een controle, zijn wellicht onuitputtelijk.
Geen inmenging in het privéleven zonder wet
Het is duidelijk dat de aangifte in de personenbelasting op zich een inmenging vormt in het privéleven. De overheid verplicht de belastingplichtige immers om informatie die – inhoudelijk – tot zijn privéleven kan worden gerekend, prijs te geven.
Het is de overheid evenwel toegestaan zich te mengen in het privéleven van de belastingplichtige mits hij de grondrechtelijke voorwaarden respecteert. Dit houdt in dat er een wettelijke grondslag moet zijn voor de inmenging. Op grond van artikel 22 Grondwet moet het gaan over een formele wet, of met andere woorden: er moet een democratisch parlementair debat aan de grondslag liggen van de beslissing om de overheid toe te laten zich te mengen in het privéleven. De wet moet bovendien voldoende voorzienbaar zijn voor degene tot wie hij is gericht, wat inhoudt dat hij voldoende duidelijk moet zijn.
Artikel 305 e.v. WIB/92 bepaalt dat er een aangifte moet worden ingediend, maar bepaalt niet welke informatie moet worden meegedeeld. Hiervoor wordt verwezen naar de Koning, die elk jaar een formulier moet vaststellen. Enkel voor wat betreft zeer welbepaalde informatie stelt de wet (in artikel 307 WIB/92) dat de belastingplichtige deze moet verstrekken. De aangifte van de buitenlandse bankrekening en levensverzekering behoort hiertoe.
Vormt de verplichting tot mededeling van alle andere informatie die niet in artikel 307 WIB/92 wordt vermeld, dan een schending van het recht op privéleven bij gebrek aan formele wet? Geenszins. Er zijn immers formele wetten die bepalen welke informatie nodig is voor de berekening van de belasting. Onrechtstreeks wordt hierdoor duidelijk welke (private) informatie moet worden opgenomen in de aangifte. Dit is bijvoorbeeld het geval voor de verplichting om aan te geven of men gescheiden is of een ernstige handicap heeft.
In het aangifteformulier dat bij KB is vastgesteld, wordt evenwel ook informatie opgevraagd die niet nodig is voor de berekening van de belasting. De opvraging van deze informatie kent dus geen onrechtstreekse wettelijke grondslag in de wetten waarin de berekening van de inkomstenbelasting wordt geregeld. Dit is bijvoorbeeld het geval voor het opvragen van de identiteit van de onderhoudsgerechtigde en van de onderhoudsplichtige. Het opleggen van de verplichting om deze informatie mee te delen dient derhalve te worden beschouwd als een schending van het recht op privéleven om de eenvoudige reden dat voor het opleggen van deze verplichting geen formele wet bestaat.
De inmenging moet proportioneel zijn
Het volstaat evenwel niet dat er een formele wet is voor het opvragen van private informatie aan de belastingplichtige. Een inmenging in het privéleven is immers slechts mogelijk in de mate dat deze inmenging ook noodzakelijk is voor het beoogde legitieme doel, in casu de fiscale belangen van de Staat.
De inmenging in het privéleven moet dus minstens relevant zijn om het beoogde legitieme doel te bereiken. Het opvragen van informatie als eerste stap in de controle draagt weliswaar niet rechtstreeks bij tot de heffing van het juiste bedrag van de belasting, maar wel onrechtstreeks. In die zin is het opvragen van dit soort informatie dus wel degelijk relevant.
Maar dit is niet steeds zo. De aangifte van het bezit van een buitenlandse bankrekening of levensverzekering is in grote mate irrelevant geworden door de internationale instrumenten betreffende uitwisseling van informatie voor belastingdoeleinden. Door de Europese FATCA (Richtlijn 2014/107/EU) ontvangt België vanaf 30 september 2017 automatisch informatie over de rekening en de kapitaals- of lijfrenteverzekering die een Belgisch inwoner in een andere Europese lidstaat aanhoudt. Dit soort informatie wordt ook aan België bezorgd voor een toenemend aantal landen buiten de EU, op basis van bijzondere akkoorden die door de EU met deze staten werden gesloten (zie bijvoorbeeld Zwitserland, Monaco, Liechtenstein, San Marino, Andorra), of op basis van het multilateraal akkoord dat door de OESO werd ontwikkeld (CRS, of “Common Reporting Standards”).
Maar een inmenging in het privéleven moet niet alleen relevant zijn. De inmenging in het privéleven moet ook proportioneel zijn met het beoogde doel. Hierbij geldt dat, hoe ernstiger de fiscale overtreding die men tracht op te sporen aan de hand van een inmenging in het privéleven, hoe ernstiger ook de inmenging kan zijn. In die context valt het wellicht moeilijk te verantwoorden dat de namen van de onderhoudsgerechtigden en de onderhoudsplichtigen systematisch worden opgevraagd (eerder dan die informatie slechts op te vragen ter gelegenheid van een controle). De fraude die men met deze informatie kan opsporen, is niet vergelijkbaar met het blootleggen van verborgen vermogens in het buitenland die men tracht op te sporen door een verplichte aangifte van buitenlandse rekeningen.
4 juli 2018
0 reacties