De nieuwe bemiddelingswet van 18 juni 2018 brengt talrijke innovaties aan de bemiddeling. Hierna volgt een overzicht.
De Actoren
Advocaten en gerechtsdeurwaarders worden verplicht de rechtzoekenden te informeren over de mogelijkheid tot bemiddeling en andere vormen van een minnelijke geschillenoplossing. Er zijn echter geen sancties voorzien.
Ere- en emeritusmagistraten mogen ook optreden als bemiddelaar mits erkend te zijn door de Federale bemiddelingscommissie. Hetzelfde geldt voor plaatsvervangende magistraten echter onder bepaalde voorwaarden. Of dit een goed idee is, is maar de vraag. Partijen gaan immers verwachtingen koesteren die niet altijd realistisch zijn en die de neutraliteit en de objectiviteit van die bemiddelaars kunnen hypothekeren.
De rol van de rechter wordt uitgebreid. In alle zaken hoort hij op de inleidingszitting de partijen naar de pogingen die zij ondernamen om hun geschil minnelijk op te lossen. Hij kan de zaak verdagen naar een vaste datum die een maand niet mag overschrijden, teneinde hen in de gelegenheid te stellen om na te gaan of hun geschil geheel of deels op minnelijke wijze kan worden opgelost en om daarover alle nuttige inlichtingen in te winnen. In weerwil van de kritiek van de Raad van State is voorts in de wet bepaald (nieuw art. 1734, § 1, tweede lid Ger.W.) dat de rechter in alle zaken ambtshalve een bemiddeling kan bevelen wanneer hij van mening is dat een verzoening mogelijk is. Hij kan dit zelfs met het akkoord van één partij. Hij kan dit niet indien alle partijen er zich tegen verzetten. Op de kritiek dat dit tegenstrijdig is met het vrijwillig karakter van de bemiddeling, werd geantwoord dat partijen wel gedwongen worden om te bemiddelen maar niet om tot een akkoord te komen.
Ook als een publiekrechtelijke rechtspersoon partij is in een geschil, is bemiddeling voortaan mogelijk.
Een definitie voor ‘de bemiddeling’
De wet geeft thans een definitie van het begrip ‘bemiddeling’. Dat is een goede zaak. Een definitie ontbrak in het oude recht. Het begrip ‘bemiddeling’ werd te pas en te onpas gebruikt voor tussenkomsten die met bemiddeling niets te maken hadden. Ziehier de definitie: “De bemiddeling is een vertrouwelijk en gestructureerd proces van vrijwillig overleg tussen conflicterende partijen met de medewerking van een onafhankelijke, neutrale en onpartijdige derde die de communicatie vergemakkelijkt en poogt de partijen ertoe te brengen zelf een oplossing uit te werken.”.
In het kielzog van deze (juridisch) terminologische bekommernis wordt er niet meer gesproken van een ‘vrijwillige bemiddeling’ maar van een ‘buitengerechtelijke bemiddeling’. Die staat dan tegenover de ‘gerechtelijke bemiddeling’. Die term bestond al. De wijziging van terminologie wordt niet door alle bemiddelaars gesmaakt. De term verwijst immers al in een beginfase naar een formeel juridisch gebeuren terwijl het juist de bedoeling is de partijen van het ‘gerechtelijke’ weg te houden.
Voorts wordt de titel van ‘erkend bemiddelaar’ strafrechtelijk beschermd. Het onderscheid tussen bemiddelaar in ‘familiezaken’, in ‘burgerlijke- en handelszaken’, en in ‘sociale zaken’ verdwijnt. Dit neemt niet weg dat het onderscheid al naar gelang de specialisatie van de bemiddelaar zal blijven bestaan. Het moet gezegd dat door de nieuwe wet de bemiddeling nog meer wordt ‘gejuridiseerd’.
De Federale bemiddelingscommissie (FBC)
De structuur wordt gemoderniseerd. De oude driedeling familiezaken/burgerlijke- en handelszaken/sociale zaken wordt verlaten. In de plaats komt een commissie-indeling volgens taakinhoud (erkenning van de bemiddelaars, de opleiding en de tucht). Aldus zijn er drie vaste commissies. Voorts zijn er bijzondere commissies. Er is een algemene vergadering en een bureau. De commissie telt in het totaal 24 leden.
In het oog springt:
– het feit dat de federale bemiddelingscommissie een echt tuchtorgaan wordt met verregaande sanctioneringsbevoegdheid. Naast de reeds bestaande tuchtstraffen zijn er sancties bijgekomen, te weten de verplichting om een stage te voldoen gedurende de periode en volgens de nadere regels bepaald door de commissie en voorts de verplichting om het beroep uitsluitend in co-bemiddeling uit te oefenen voor de duur en volgens de nadere regels opgelegd door de commissie.
– een bemiddelaar wiens erkenning werd ingetrokken mag, onder voorbehoud van een rehabilitatie door de commissie, pas een nieuwe erkenningsaanvraag indienen na een periode van 10 jaar vanaf de intrekkingsbeslissing.
– de impact op de opleiding wordt groter en er mag verwacht worden dat die zwaarder en omvangrijker zal worden. De FBC legt de minimumprogramma’s vast van de theoretische en praktische opleiding en van de evaluaties. De bedoeling is dat alle Belgische erkende bemiddelaars eenzelfde kwalitatieve opleiding kregen.
De vertrouwelijkheid
Ook hier vallen er nieuwigheden te noteren.
a) Partijen kunnen overeenkomen om documenten of mededelingen daterend van vóór de aanvang van het bemiddelingsproces, vertrouwelijk te maken. Dit kan een risico inhouden voor de zwakkere partij. De vertrouwelijk gemaakte informatie kan immers niet meer gebruikt worden in een latere gerechtelijke procedure.
b) Bij schending van de vertrouwelijkheids- of geheimhoudingsplicht kunnen niet alleen de partijen tot een schadevergoeding worden veroordeeld maar ook de bemiddelaar. Dat was in de oude wet niet het geval.
De collaboratieve onderhandeling
De wet voert deze nieuwe vorm van alternatieve geschillenoplossing in. De collaboratieve onderhandelingsprocedure is een vrijwillige en vertrouwelijke procedure van geschillenoplossing door onderhandeling, waarbij conflicterende partijen en hun respectieve advocaten betrokken zijn en laatstgenoemden optreden in het kader van een exclusief en beperkt mandaat van bijstand en adviesverlening teneinde een minnelijk akkoord te bewerkstelligen. De collaboratieve advocaat moet erkend zijn en is gehouden zich terug te trekken uit de zaak, mochten de onderhandelingen mislukken. Hij mag zijn cliënt daarna niet meer voor de rechtbank verdedigen. De partijen dienen alle documenten en informatie mee te delen die nuttig kunnen zijn voor de oplossing van het geschil en zij moeten op een loyale manier meewerken aan de collaboratieve onderhandeling. Ook hier, net zoals bij de bemiddeling, moet er een protocol worden opgesteld. Nadeel is dat de wetgever niet heeft voorzien in de mogelijkheid om een bereikt akkoord op een geëigende manier te laten homologeren door de rechtbank. Er zijn nog nadelen. Stel dat de collaboratieve advocaat tevens de vaste ‘huis- of familieadvocaat’ is van een partij en dat die zich moet terugtrekken omdat de onderhandelingen mislukten, dan zal noch de cliënt, noch de advocaat dat kunnen appreciëren. De advocaat mag immers in die zaak niet meer voor zijn cliënt optreden. Om dat te vermijden kan de cliënt zich door twee advocaten laten bijstaan, de gebruikelijke vaste raadsman en een andere collaboratieve advocaat, maar dan heeft hij wel dubbele kosten. Ook rijst de vraag of partijen in een conflictsituatie, althans in Belgische context, de traditie en de gewoonte hebben om al hun kaarten meteen op tafel te leggen.
Inwerkingtreding
De nieuwe wet trad in werking op 12 juli 2018. Voor een aantal onderdelen is dit echter 1 januari 2019, zoals de bepalingen inzake de erkenning van bemiddelaars, de nieuwe werking en organisatie van de Federale bemiddelingscommissie en de collaboratieve onderhandelingen.
Steven Brouwers
Advocaat en erkend bemiddelaar in familiezaken
De auteur is tevens werkzaam als docent in de Postacademische Opleiding Bemiddeling 2018/2019, een samenwerking tussen het Centrum voor Beroepsvervolmaking in de Rechten (CBR) Universiteit Antwerpen en Gandaius Permanente Vorming Universiteit Gent.
Meer informatie over de Postacademische Opleiding Bemiddeling 2018/2019 vindt u via deze link.
0 reacties