Sommige wetswijzigingen kunnen op jarenlange gevestigde praktijken een shockeffect veroorzaken en dwingen de practicus, in dit geval de notaris, tot bezinning en herdenking van zijn taak ten aanzien van de rechtszoekende burger. Dit is sinds 1 september 2018 het geval met de opheffing van de reserve in natura in het nieuwe artikel 920 (oud BW), thans artikel 4.150 (nieuw BW). Na meer dan 200 jaar bescherming van de reservataire erfgenamen door de inkorting in natura heeft ook België, in navolging van Frankrijk, een reserveregeling in waarde gekregen.
Reserve als uitgangspunt
De opheffing van de reserve in natura wil nog niet zeggen dat de beginselen van de reserveregeling in de prullenmand terechtgekomen zijn. Artikel 4.150 BW laatste lid stelt nog steeds dat ‘de inkorting in volle en blote eigendom van legaten in natura geschiedt wanneer de begiftigde geen erfgenaam is’. Hierdoor wordt het onderzoek van de wetswijziging voor de gevolgen voor en de invloed op de praktijk, en dus zeker op de houding van de notaris, hier beperkt tot het enkele geval van samenloop tussen reservataire erfgenamen. Het uitgangspunt is nog altijd het begrip ‘reserve’, zoals dit door rector Dillemans als jonge wetenschapper in 1959 in zijn thesis werd gedefinieerd als ‘het onaantastbaar recht van zekere naaste verwanten van de overledene om in de plaats die zij innemen in de wettelijke erfopvolging ‘ab instestato’ tot op zekere hoogte behouden te blijven’. En Dillemansvervolgt onmiddellijk: ‘Het is het recht, eigen aan deze naaste verwanten, op een onvervreemdbaar deel in de nalatenschap.’
Inkorting in waarde en interpretatie van het testament
In het nieuwe recht is dit onvervreemdbaar deel ingevolge artikel 4.150 BW mogelijk een deel in waarde geworden. Dit is nieuw in ons recht, maar niet strijdig is met de aangeboden omschrijving van het begrip ‘erfrechtelijke reserve’. Het volstaat echter niet vast te stellen dat er beschikkingen genomen zijn in voor- of nadeel van reservataire erfgenamen en er geen derden betrokken zijn om automatisch terug te vallen op een aanrekening in waarde.
De tekst is duidelijk: er moet sprake zijn van inkorting. Dat is niet het geval voor testamenten waarin de rechten van een reservataire erfgenaam beperkt worden maar niet worden aangetast. Er is enkel sprake van inkorting als een erfgenaam tekort wordt gedaan. Een beperking van de rechten van een reservataire erfgenaam tot zijn reserve of de toekenning van het beschikbaar deel aan slechts één reservataire erfgenaam heeft op het eerste gezicht niet tot gevolg dat een reservataire erfgenaam wordt beperkt tot zijn aandeel in waarde. Integendeel, er wordt dan, zoals verder zal blijken, nog steeds gedeeld in natura. Men zou hier tegen kunnen invoeren dat een dergelijk legaat een roeping tot het geheel inhoudt en dus een algemeen legaat is zodat de inkorting in waarde kan spelen en er dus geen sprake meer is van rechten in natura voor de andere reservataire erfgenamen.
Of men zover kan gaan, zal dan afhangen van de interpretatie van het testament. Een testament waarbij duidelijk over het beschikbaar deel wordt beschikt zonder dat reservataire rechten verder worden beperkt, behoeft normaal geen verdere interpretatie. Als de gebruikte termen duidelijk zijn en duidelijk de wil weergeven, hoeft men er door interpretatie geen andere duiding aan te geven. Men kan dus niet zomaar beweren dat de invoering van de inkorting in waarde de weg opent naar meer dan er te lezen staat, in die zin dat iedere beperking van het recht van een reservataire erfgenaam steeds tot gevolg zou hebben dat de natura-regel vervalt, zelfs wanneer er geen inkorting is, of anders gezegd, ongeacht of de reserve wordt aangetast.
Probleemstelling: rechten, plichten en notariële bijstand van de onterfde reservataire erfgenaam
Een onterfde reservataire erfgenaam blijft een erfgenaam en, sterker nog, blijft een reservataire erfgenaam. Juist omwille van die kwalificatie als reservataire erfgenaam heeft hij het recht om inkorting te vorderen, zij het dan in waarde. De onterfde erfgenaam is in deze studie de reservataire erfgenaam die zijn rechten in de nalatenschap niet in natura kan uitoefenen omdat hij uitdrukkelijk beperkt wordt tot de inkorting in waarde. Dat is duidelijk het geval indien de testator één of meerdere reservataire erfgenamen heeft aangesteld als algemene legataris of uitdrukkelijk een reservataire erfgenaam heeft onterfd. In beide gevallen kan de onterfde erfgenaam zijn rechten slechts opeisen door een vordering tot inkorting en deze vordering resulteert in herstel van zijn reserve in waarde en niet in natura. De vraag is dan wel welke rechten die onterfde erfgenaam juist heeft, hoe zijn relatie is tot de andere erfgenamen, wat het gevolg is van onterving op de vereffening van de nalatenschap, welke bescherming hij al dan niet geniet en in welke mate het Gerechtelijk Wetboek hem een uitweg biedt om zijn rechten uit te oefenen.
De begrenzing van de positie van de onterfde erfgenaam leidt dan naar de vraag wat de houding van de notaris kan zijn, en meer bepaald in welke mate hij een bijstandsplicht (deontologie) heeft jegens die onterfde erfgenaam. Hiermee is het onderzoek echter nog niet rond. De vraag wordt dan hoe de notaris met die onterving moet omgaan, wat zijn positie is ten aanzien van al de erfgenamen, in het bijzonder ten aanzien van de onterfde erfgenaam. Heel deze problematiek was het voorwerp van een bijzonder vinnige discussie in het Comité voor Studie en Wetgeving, waarvan de besluiten zelfs niet eenvormig zijn voor de Nederlandstalige en de Franstalige kamer van het Comité. Het valt ook op dat nog vooraleer de debatten en besluiten van het Comité gepubliceerd werden, al heel wat leden die aan het debat deelnamen, met hun opinie naar buiten kwamen. Sindsdien is er ook in de Franstalige rechtsliteratuur veel aandacht besteed aan de problematiek van de onterfde reservataire erfgenaam.
De positie van de onterfde reservataire erfgenaam
Vanaf het openvallen van de nalatenschap genieten alle erfgenamen de saisine. Op het ogenblik dat het testament evenwel uitvoering krijgt door de aanvaarding van de nalatenschap door de algemene legataris(sen) of de niet-onterfde erfgenamen ontstaat er een eerste probleem. De saisine is het voorlopig bezit van de nalatenschap, waardoor het bezit door de erflater bij zijn overlijden niet onderbroken wordt, ook al heeft de erfgenaam niet de feitelijke macht over de goederen van de erflater. Maar de onterfde erfgenaam kan geen verdere zakenrechtelijke aanspraken laten gelden en verliest daardoor ook de saisine op het ogenblik dat de algemene legataris de nalatenschap aanvaardt. Wat blijft er dan nog over voor die onterfde erfgenaam? Wat is de aard van zijn aanspraken? Hij blijft een erfgerechtigde en blijft dit tenzij hij de nalatenschap verwerpt of zijn keuzerecht onbenut laat.
De onterfde reservataire erfgenaam kan zoals iedere erfgenaam zuiver aanvaarden of aanvaarden onder voorrecht van boedelbeschrijving. Bij zuivere aanvaarding is de onterfde reservataire erfgenaam ultra vires tot de schulden van de nalatenschap gehouden, dus ongeacht wat hij uiteindelijk ontvangt. Bij aanvaarding onder voorrecht van boedelbeschrijving wordt het wel moeilijker: hij is slechts gehouden tot betaling van de schulden en lasten tot het bedrag van de waarde van de goederen die hij verkrijgt. Normalerwijze wordt bij de samenstelling van de rekenboedel, vroeger ‘fictieve massa’ genoemd, wel rekening gehouden met schulden en lasten van de nalatenschap en is op die wijze reeds impliciet vastgesteld tot welk bedrag de onterfde reservataire erfgenaam gehouden kan zijn. Maar is het wel zo simpel? Daar wringt het schoentje: volgens sommigen heeft de beperking van de rechten van de onterfde reservataire erfgenaam tot een vordering in waarde tot gevolg dat hij niet meer of minder is dan een gewone schuldeiser. En hoe zit het dan juist met de relatie met andere schuldeisers en de niet-onterfde reservataire erfgenaam? Berust de interpretatie dat de vordering tot inkorting in waarde een gewone schuldvordering is op een vergissing, of mist ze nuance?
Denkpistes: erfgenaam versus schuldeiser
Misschien is het fout dat men een denkpiste volgt waarbij de aard van de vordering exclusief bepaald wordt door de aard van het recht waarop deze vordering is gebaseerd. De auteurs die stellen dat het om een gewone chirografaire vordering gaat, hebben gelijk in die zin dat de schuldeiser inderdaad geen voorrang kan inroepen. Bovendien wordt het bedrag van de inkorting berekend na aftrek van de schulden van de nalatenschap zodat de onterfde reservataire erfgenaam zelfs een achtergestelde schuldeiser wordt. Om het allemaal nog wat ingewikkelder te maken, moet er dan nog voorbehoud gemaakt worden bij de inkorting die de onterfde reservataire erfgenaam tegen begiftigden kan inroepen, waarvan het resultaat geen extra biedt aan de schuldeisers van de nalatenschap.
Maar dit alles wil dan weer niet zeggen dat de onterfde erfgenaam niet betrokken kan zijn bij de nalatenschap en er dus voor hem geen specifieke weg is om de vordering en haar omvang vast te stellen. Het is niet omdat men ‘maar’ een chirografaire schuldeiser is dat men plots geen erfgenaam meer is met alle rechten die een erfgenaam toekomen. En daar komt de notaris in het vizier. Wat is zijn rol in het proces om te komen tot voldoening van de vordering tot inkorting? Is er iets veranderd aan de hoedanigheid van een erfgenaam door de opheffing van de in natura-regel? Of blijft die onterfde erfgenaam dezelfde als de onterfde erfgenaam onder het vroegere recht, zij het dan dat hij zijn recht niet in natura kan laten gelden?
De vraag stellen is misschien het antwoord al geven. De onterfde erfgenaam is prima facie nog altijd een erfgenaam en dat betekent meer dan een schuldeiser met een nog onzekere vordering. De notaris zal hem in dat geval dan ook als dusdanig bijstaan zoals hij dat voor iedere erfgenaam doet. Als we er met professor Verbekevan uitgaan dat de notaris de notaris van iedereen is, dan is hij ook de notaris van de onterfde erfgenaam.
De rol van de notaris ten aanzien van de onterfde erfgenaam
Met deze visie op de rol van de notaris ten aanzien van de onterfde erfgenaam gaat het onderzoek in de eerste plaats naar de wijze waarop een notaris handelt wanneer één van de erfgenamen hem de opdracht geeft om de gebruikelijke formaliteiten in een nalatenschap te verrichten en hem een testament wordt voorgelegd. Concreet begint ieder dossier van een nalatenschap met een informatieronde: wie is wie, wat behoort tot de boedel, is er al dan niet een uiterste wilsbeschikking, hoe zit het met de bekwaamheid van de erfgenamen …? Er is niets nieuw onder de zon. De notaris stelt een dossier samen en vult de door partijen aangeleverde informatie aan met eigen opzoekingen.
De notaris doet in ieder nalatenschapsdossier meer dan alleen maar informatie verzamelen en verwerken. Hij staat de erfgenamen bij: deze bijstandsverplichting gaat zoals in alle dossiers verder: partijen moeten over hun rechten en plichten worden geïnformeerd. Het staat buiten kijf dat de hoofdinhoud van het testament meegedeeld en toegelicht moet worden aan al de reservataire erfgenamen, en dat dus ook de onterfde reservataire erfgenamen de nodige uitleg dienen te krijgen over de erfkeuze en de gevolgen van de erfkeuze. Uit niets blijkt dat dit voor een onterfde reservataire erfgenaam anders zou zijn dan voor een niet-onterfde reservataire erfgenaam. Het is enkel van belang dat het onderscheid in het resultaat wordt toegelicht, met andere woorden dat de draagwijdte van inkorting in waarde wordt uitgelegd. Dat gaat wel verder dan wat aangereikt wordt door de partizanen van de interpretatie dat een onterfde reservataire erfgenaam maar een schuldeiser is die als dusdanig niet betrokken moet worden in de nalatenschap.
Erenotaris
Eredirecteur opleiding Notariaat VUB
Erevoorzitter Nationale kamer voor Notarissen
Een uitgebreide analyse kunt u lezen in de Rechtskroniek voor het Notariaat. Bovenstaande tekst is een uittreksel uit het integrale artikel De notaris en de onterfde reservataire erfgenaam van dezelfde auteur. Volgende week komen de fiscale aspecten van deze problematiek aan bod in een tweede artikel.
0 reacties