… En zo ja, wie profiteert ervan?
Over de zogenaamde IOS-procedure is al behoorlijk wat inkt gevloeid. Aangekondigd als een sneller, efficiënter en goedkoper alternatief voor de klassieke invordering door de voorstanders, weggehoond als een sterk gelobbyde publiciteitsstunt door de tegenstanders.
De storm is ondertussen stilaan – met hier en daar nog een oprisping – gaan liggen. Tijd voor een stand van zaken. Binnenkort verschijnt in het Tijdschrift voor Insolventie- en Beslagrecht een artikel dat de balans opmaakt na drie jaar IOS-procedure. Van dit artikel bieden wij u hier al een vooruitblik. Het is van de hand van het juridisch maatschappelijk kenniscentrum voor gerechtsdeurwaarders: niet bepaald een neutrale bron, horen we u al denken. Toch wél, het artikel baseert zich op feiten en cijfers en biedt een weerwoord op de meest courante kritieken.
De procedure gefileerd
Ter herinnering: in juli 2016 werd een nieuwe procedure tot invordering van onbetwiste geldschulden in B2B-relaties gelanceerd, kortweg IOS. Deze stelt ondernemers in staat om onbetwiste facturen te innen zonder tussenkomst van de rechtbank en heeft twee doelstellingen: de werklast verminderen van de ondernemingsrechtbanken en efficiënter, sneller en goedkoper invorderen dan de klassieke gerechtelijke procedure. Belangrijk om te vermelden (en de aanleiding tot heel wat verhitte discussies): de advocaat is in deze procedure de “eerste rechter” van wie verwacht wordt dat hij meer doet dan enkel de gerechtsdeurwaarder op te dragen om de IOS-procedure op te starten. Hij moet in de eerste plaats nagaan of de schuldvordering aan de wettelijke voorwaarden voldoet. Ondanks het buitengerechtelijke karakter ervan, voorziet de procedure een minimale rechterlijke toetsing door een magistraat bij het Beheers- en toezichtcomité, die het PV van niet-betwisting uitvoerbaar verklaart. Bovendien kan de schuldenaar op elk moment, zelfs na de afgeleverde titel, een vordering in rechte indienen bij de ondernemingsrechtbank, waardoor de procedure geschorst wordt.
Terug naar de hamvraag: is IOS sneller, goedkoper en efficiënter?
- Ja, de IOS-procedure is efficiënter. Bijna de helft van de dossiers wordt geregeld vóór er een uitvoerbare titel wordt afgeleverd. Het aantal betwistingen komt daarenboven neer op zo’n kleine 1,5%. De procedure wordt dus effectief gebruikt waarvoor ze gecreëerd is, wat ook impliceert dat de rechtbank minder gevat wordt. Deze resultaten werden niet beïnvloed door de rechtspraak (Hof van Cassatie dd. 12 oktober 2017) omtrent de nutteloze kosten en het begrip ‘fout’, ingevolge de aanpassing van artikel 1017 van het Gerechtelijk Wetboek (Potpourri IV).
- Ja, de IOS-procedure is sneller en dat betekent voornamelijk voor de schuldeiser een tijdwinst. De procedure wordt maar in de helft van de gevallen volledig doorlopen. Dan wordt het PV van niet-betwisting (op digitale wijze) afgeleverd na één maand en acht dagen. Dit PV vormt onmiddellijk een uitvoerbare titel. In de gerechtelijke procedure moet de gerechtsdeurwaarder daarentegen soms weken of maanden wachten op een expeditie van het vonnis.
- Ja, de IOS-procedure is goedkoper. Dit heeft te maken met de eenvoud van de procedure, de beperkte tussenkomst van de gerechtsdeurwaarder en advocaat en het feit dat er geen rechtbank tussenkomt. En tot slot heeft de wetgever in de Potpourri III-wet de IOS-procedure vrijgesteld van registratierechten, die in de klassieke gerechtelijke procedure wel betaald moeten worden.
De conclusie is dat de IOS-procedure geslaagd is in haar ambities: ze is efficiënter, sneller en goedkoper en dat komt vooral ten goede aan de betrokken partijen: schuldenaar en schuldeiser. Ook aan de andere doelstelling wordt voldaan: IOS verlicht de werkdruk van de ondernemingsrechtbanken.
Smaakt dit naar meer?
De vraag die zich stelt, is of we op dezelfde manier de schulden van consumenten kunnen innen. Of preciezer geformuleerd: is dat wenselijk vanuit proces-economisch oogpunt voor justitie en vanuit sociaal oogpunt? Tegenstanders zullen u zeggen dat het onmogelijk is. Meer nog, ze zullen erop wijzen dat Europa verbiedt om een consument te beperken in zijn toegang tot de rechter. Als dat argument onvoldoende aanslaat – gezien er wel degelijk een rechterlijke toetsing met voorafgaandelijk extra waarborgen voor de consument mogelijk is – zullen ze u proberen te overtuigen dat een gerechtsdeurwaarder te veel petjes wenst te dragen en op te veel markten (gerechtelijk, minnelijk, bemiddeling) wenst actief te zijn waardoor hij zich dus concurrentieel opstelt.
Nochtans, een gerechtsdeurwaarder is een openbaar ministerieel ambtenaar en oefent zijn ambt uit in het kader van een vrij beroep. Dit bijzonder statuut garandeert de onpartijdigheid van de gerechtsdeurwaarder. Hij staat ten dienste van justitie, maar treedt onafhankelijk op ten aanzien van de uitvoerende en rechterlijke macht. Dit alles vormt een legitieme waarborg voor een evenwichtige afhandeling van een dossier.
Toegepast binnen de context van de IOS-procedure biedt dat unieke karakter van zijn mandaat een meerwaarde, omdat de gerechtsdeurwaarder bij de schuldenaar langsgaat en dus kan bemiddelen tussen de partijen. Het Grondwettelijk Hof bevestigde deze zienswijze: in haar arrest van 31 mei 2018 oordeelt ze dat het een goede keuze was van de wetgever om deze procedure exclusief toe te vertrouwen aan de gerechtsdeurwaarders, gelet op hun expertise in de materie van schuldvorderingen en hun statuut als onafhankelijk openbaar ministerieel ambtenaar. Een uitbreiding van de IOS-procedure naar consumenten is dus niet de doos van Pandora maar het logische vervolg in het IOS-verhaal.
Nationale Kamer van Gerechtsdeurwaarders
Meer lezen van de NKGB? Dat kan hier!
0 reacties