De rechtsplegingsvergoeding (RPV): een stand van zaken cover

29 jul 2024 | Civil Law & Litigation

De rechtsplegingsvergoeding (RPV): een stand van zaken

Recente vacatures

Advocaat
Burgerlijk recht Gerechtelijk recht Ondernemingsrecht Verzekeringsrecht
0 - 3 jaar
Oost-Vlaanderen
Advocaat
Burgerlijk recht Gerechtelijk recht Ondernemingsrecht Verzekeringsrecht
0 - 3 jaar
Antwerpen Brussel
Uitgever
3 - 7 jaar
Antwerpen

Aankomende events

Overeenkomstig artikel 1022, eerste lid Ger.W., is de rechtsplegingsvergoeding of de RPV een forfaitaire tegemoetkoming in de kosten en erelonen van de advocaat van de in het gelijkgestelde partij.

Wat is een rechtsplegingsvergoeding?

Het opzet van de RPV is een tegemoetkoming in de kosten en erelonen van een advocaat. Dit heeft tot gevolg dat enkel partijen die zich in een gerechtelijke procedure laten vertegenwoordigen door een advocaat, recht hebben op een RPV. Dit werd nogmaals bevestigd door het Hof van Cassatie in een arrest van 11 januari 2024.[1] Het is daarbij niet vereist dat die personen effectief advocatenkosten hebben gemaakt.

Wie heeft recht op de rechtsplegingsvergoeding?

Ook wanneer een advocaat wordt aangesteld in het kader van juridische tweedelijnsbijstand, kan de rechter een RPV toekennen aan de persoon die werd bijgestaan en in het gelijk werd gesteld. In dit geval moet de RPV in rekening worden gebracht bij het indienen van de pro-Deopunten.

Wanneer de in de gelijkgestelde partij de dekking van een rechtsbijstandverzekering genoot, komt de RPV toe aan de rechtsbijstandsverzekeraar. Zo heeft het Hof van Cassatie geoordeeld in het arrest van 24 maart 2016.[2] De rechtsbijstandsverzekeraar dekt namelijk als schadeverzekeraar het risico van de gedingkosten van de verzekerde. Ten grondslag van elke schadeverzekering ligt het indemniteitsbeginsel, waarbij enkel de werkelijk geleden schade wordt vergoed en de verzekerde zich niet mag verrijken. Aangezien de verzekerde de advocatenkosten niet zelf moet dragen, komt de RPV toe aan de rechtsbijstandsverzekeraar.

De RPV komt toe aan de in het gelijkgestelde partij en wordt vergoed door de verliezende partij. Indien beide partijen deels in het gelijk en deels in het ongelijk worden gesteld, kan de rechter met toepassing van artikel 1017, vierde lid Ger.W. de kosten, waaronder de RPV, verdelen over de partijen wanneer hij dit raadzaam acht. Het is niet vereist dat de partijen wederzijdse vorderingen hebben ingesteld: ook wanneer slechts één vordering werd ingesteld die gedeeltelijk gegrond en gedeeltelijk ongegrond werd verklaard, kan dat aanleiding geven tot het verdelen of ‘omslaan’ van de kosten.

Een forfaitaire vergoeding

De RPV is forfaitair. Het is met andere woorden niet het doel dat met de RPV integraal de advocatenkosten worden vergoed. Het bedrag van de RPV is afhankelijk van de waarde van de vordering: hoe groter de waarde van de vordering, hoe groter het bedrag van de RPV. Er wordt dan ook een onderscheid gemaakt tussen in geld waardeerbare vorderingen (bv: betaling onbetaalde facturen) en niet in geld waardeerbare vorderingen (bv. opzegging contract). Voor deze laatste vorderingen geldt slechts één basis-, minimum- en maximumbedrag.

De rechter heeft de mogelijkheid om de RPV aan te passen aan de omstandigheden van de zaak, dit kan zowel boven als onder het basisbedrag, maar binnen de minimum- en maximumgrenzen. Zo kan hij rekening houden met de complexiteit van de zaak, de financiële draagkracht van de verliezende partij, contractuele schadebedingen of kennelijke

onredelijkheid. Hij kan dit slechts binnen bepaalde grenzen en enkel wanneer een partij hem daartoe verzoekt.

De vergoeding moet worden gevorderd

Het is noodzakelijk dat de RPV wordt gevorderd om hier aanspraak op te kunnen maken. Een rechter kan namelijk geen RPV toekennen aan de in het gelijkgestelde partij wanneer deze naliet de RPV te vorderen. In dit geval wordt de beslissing over de kosten “geacht te zijn aangehouden” op grond artikel 1021, tweede lid Ger. W. Dit heeft het Hof van Cassatie bepaalt in haar arrest van 15 januari 2021.[3] Dit betekent dat de rechter op een later moment hier nog uitspraak over kan doen. De meest belanghebbende partij zal opnieuw een vaststelling van een rechtsdag moeten vragen en een omstandige opgave doen van haar kosten. Nadat de partijen gehoord zijn, zal de rechter ten slotte uitspraak doen over de vereffening van de kosten.

De kosten worden eveneens geacht te zijn aangehouden op grond artikel 1021, tweede lid Ger. W., wanneer de rechter, wegens een vergetelheid, een proceskostenveroordeling heeft uitgesproken zonder deze kosten te vereffenen

Wanneer de RPV anderzijds wel wordt gevorderd, maar niet wordt begroot door een procespartij, moet de rechter ambtshalve het correcte basisbedrag van RPV bepalen, behoudens een grond of een verzoek tot afwijking, dan wel een procedureakkoord. Dit heeft het Hof van Cassatie geoordeeld in haar arrest van 18 januari 2024.[4] Het is een noodzakelijke, doch voldoende voorwaarde dat de in het gelijk gestelde partij de RPV vordert om de RPV te doen vereffenen en hier aanspraak op te kunnen maken.

Tot slot kan de situatie zich voordoen waarbij de RPV wordt gevorderd en tevens cijfermatig wordt begroot maar dat een onjuist of niet-geïndexeerd basisbedrag wordt gevorderd. In een arrest van 13 januari 2023 heeft het Hof van Cassatie geoordeeld dat de rechter in dat geval de RPV in het vonnis of arrest moet vereffenen en ambtshalve het correcte en geïndexeerde basisbedrag van de RPV moet toekennen.[5]

Tenslotte wensen wij nog mee te geven dat in een arrest van 19 oktober 2023 heeft het Hof van Cassatie heeft beslist dat het hoger beroep dat uitsluitend betrekking heeft op de in eerste aanleg toegekende RPV, altijd in geld waardeerbaar is.[6]

Hieronder staan de tarieven die vanaf 1 november 2022 van kracht zijn, de bedragen zijn uitgedrukt in euro:

rechtsplegingsvergoeding

Studio Legale


Referenties

[1] Cass. 11 januari 2024, RW 2023-2024, 1179-1180.

[2] Cass. 24 maart 2016, T. Verz. 2017, 346.

[3] Cass. 13 januari 2023, RW 2022-23, 1180.

[4] Cass. 18 januari 2024, RW 2023-24, 1176.

[5] Cass. 13 januari 2023, RW 2022-23, 1180.

[6] Cass. 19 oktober 2023, P&B 2024, 18.

Recente vacatures

Advocaat
Burgerlijk recht Gerechtelijk recht Ondernemingsrecht Verzekeringsrecht
0 - 3 jaar
Oost-Vlaanderen
Advocaat
Burgerlijk recht Gerechtelijk recht Ondernemingsrecht Verzekeringsrecht
0 - 3 jaar
Antwerpen Brussel
Uitgever
3 - 7 jaar
Antwerpen

Aankomende events

Blijf op de hoogte

Schrijf je in voor de nieuwsbrief

0 Reacties

0 reacties

Een reactie versturen

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.