De Nobelprijs economie van het jaar 2024 ging naar onderzoek dat wijst op het belang van inclusieve instituties. Acemoglu, Johnson en Robinson maken een onderscheid tussen ‘inclusieve’ en ‘extractieve’ instituties.[1] Inclusieve instituties zijn gericht op het betrekken van de brede bevolking bij het economische en politieke leven. Extractieve instituties zijn gericht op, of leiden tot, concentratie van macht en middelen bij een kleine groep, waardoor kansen voor het grote publiek worden beknot en ongelijkheid toeneemt.
Inclusieve instituties bevorderen economische groei en innovatie, onder meer omdat ondernemers en individuen worden gestimuleerd om zichzelf en hun talenten te ontwikkelen en deze ook effectief te benutten. Het gelauwerde onderzoek betekent dat landen die streven naar economische groei en welvaart voor hun bevolking niet alleen moeten investeren in economische instituties, maar ook in sterke sociale instituties.
Dat sociale instituties, met inbegrip van sociale rechtsregels, en niet alleen op de ‘markt’ gerichte instituties, van groot belang zijn in de creatie van maatschappelijke welvaart, is een inzicht dat al veel langer gedeeld wordt. Emile Durkheim legde er al de basis voor.[2] Zo ook legde Wolfgang Streeck het belang van sociale instituties uit, met industriële relaties en sociale partners, inclusief hun juridische omgeving, als actieve en positieve determinanten van economische performantie.[3] Dat dit relevant is voor arbeidsverhoudingen en arbeidsrecht, is duidelijk. Meer in het algemeen staan instituties en rechtvaardigheid met elkaar in verband. Zo kan ook de legitimiteit van juridische instituties invloed hebben op de bereidheid van individuen om zich aan sociale en juridische normen te houden.[4] Hervormingen in het arbeidsrecht, de arbeidsverhoudingen, of bij justitie, moeten dus altijd zorgvuldig gewikt en gewogen worden. Zo moet dat ook gebeuren ten aanzien van de alweer opdoemende plannen om de arbeidsgerechten te hervormen.
Waarde of efficiëntie
Het is betekenisvol dat economische inzichten het belang van (inclusieve en sociale) instituties benadrukken. Instituties staan immers vaak onder druk vanuit een efficiëntie-vraagstuk. Efficiëntie getuigt weliswaar van zorgvuldigheid. Maar soms betreft het een eenzijdig ‘narratief’ dat zichzelf vervult en meer berust op aannames dan op een aangetoonde werkelijkheid. Zo is men, breder, ook van het arbeidsrecht gaan verlangen dat het de arbeidsmarkt dient en de competitiviteit bevordert. Een arbeidsmarktfunctie voor het arbeidsrecht is weliswaar evident. Maar hoe pakweg het Wereld Economisch Forum (WEF) jarenlang de economische waarde van het arbeidsrecht evalueerde in functie van flexibilsering of deregulering, steunde op zeer beperkte aannames. Het is dan ook goed dat men daar inmiddels is op teruggekomen.[5]
Antropologe Mary Douglas heeft opgemerkt dat instituties ons manieren leveren om de wereld te zien en te begrijpen. Ze helpen ons betekenis te geven aan onze omgeving en ons normen- en waardenpatroon vorm te geven.[6] Narratieven zijn belangrijk, onder meer voor de samenleving, maar ook voor de economie, en voor het arbeidsrecht. Economen hebben het efficiëntie-vraagstuk al sterk genuanceerd. Efficiëntie betekent bijvoorbeeld meer dan besparing, het vraagt ook investering. Joseph Stiglitz, een andere andere Nobelprijswinnaar (2001), stelde het eerder vast. Voor economische vooruitgang zijn er voor hem sterke instituties nodig die economische en sociale ongelijkheden aanpakken en actief inclusiviteit in economie en samenleving bevorderen. Stiglitz’ eerste antwoord op de financieel-economische crisis in 2008 was: “we should begin by strengthening the unemployment insurance system”.[7] Niet alles kan dus zomaar afgeschaft worden in het licht van efficiëntie.
De arbeidsgerechten
Weliswaar hoeft niemand tegen efficiëntie te zijn. Wel tegen de ongenuanceerde aanname dat elke budgettaire besparing of schaalvergroting tot méér efficiëntie zal leiden. Tegen een dergelijke assumptie ingaan, vraagt meestal een ‘bewijslast’ voor wie pleit voor het behoud, terwijl een eerlijke analyse zou moeten vertrekken vanuit inhoudelijke knelpunten en oplossingsgerichtheid. Zo komen we bij het thema arbeidsgerechten. Het is allerminst evident om zomaar aan te nemen dat een eenheidsrechtbank, ingedeeld in gespecialiseerde ‘kamers’ met multi-inzetbare magistraten, de nood aan specialisatie ten goede komt, of dat bevoegdheidsconflicten daarmee meteen zijn opgelost. Er is eerder onderzoek verricht naar invloed op de arbeidsmarkt van hervormingen bij de Franse ‘arbeidsgerechten’ (Conseils de Prud’hommes), waaronder een vermindering van hun aantal, omwille van schaalvergroting. Daaruit bleek dat een verminderde toegankelijkheid tot de arbeidsgerechten een negatieve impact had op jobcreatie en ondernemerschap. Het onderzoek besloot dan ook dat goed functionerende arbeidsgerechten een centrale rol spelen voor de goede werking van de arbeidsmarkt.[8]
De rol van de arbeidsgerechten in de justitiële ordening komt telkens weer terug alsof het een pendelbeweging is. Zoals bekend, gaat het debat al langer mee
De rol van de arbeidsgerechten in de justitiële ordening komt telkens weer terug alsof het een pendelbeweging is. Zoals bekend, gaat het debat al langer mee en gaat er ook een hele lange historische ontwikkeling aan vooraf.[9] De arbeidsgerechten, met lekenrechters, maken deel uit van het Belgisch sociaal model. De Nationale Arbeidsraad bracht op 24 september 2024 een éénparig advies uit over de eventuele plannen tot hervorming, waarin de sociale partners unaniem pleiten voor het behoud van de arbeidsgerechten.[10] De Belgische Vereniging voor Arbeidsverhoudingen, waarvan sinds kort ondergetekende voorzitter is, heeft enkele jaren geleden een memorandum opgemaakt met een pleidooi voor het behoud van de arbeidsgerechten in ons land. Ook Begasoz, de vereniging van professoren sociaal recht in België, pleitte enkele jaren geleden voor het behoud en de specificiteit van de arbeidsgerechten, met inbegrip van de arbeidshoven[11]. Zo is er de historische geworteldheid, de legitimiteit, de verbondenheid en inbreng van de praktijk, de laagdrempeligheid en betrokkenheid voor de burger, het arbeidsauditoraat, de bijstand en vertegenwoordiging door vakorganisaties, de expertise en specialisatie, de weinige rechterlijke achterstand.
Vernieuwing
De huidige discussie lijkt zich misschien niet te vestigen op het afschaffen van de unieke kenmerken van het Belgische systeem. Men kan zich evenwel de vraag stellen: arbeidsrechtbanken of een ‘sociale kamer’ (steeds met lekenrechters) in een eenheidsrechtbank, what’s in a name? Misschien is het wel een retorische vraag. Naamgeving is niet onbelangrijk. Dat weet de marketingwereld. De kracht van taal geeft structuur aan onszelf en de wereld. Zo kan ook de naamgeving van instituties invloed hebben op publieke percepties en preferenties, het vertrouwen en het functioneren van een instelling, en op het signaal over de missie en waarden ervan. Het kan uiteraard ook weerslag hebben op de interne cultuur en rolopvatting van wie er werkzaam is.
Zo is het bijvoorbeeld opvallend dat de nieuw aangeduide Europese Commissaris voor Sociale Zaken, Roxana Mînzatu, de verantwoordelijkheid krijgt over “People, Skills and Preparedness”. Men spreekt in de Europese Commissie al een tijdje niet meer over de portefeuille ‘sociale zaken en werkgelegenheid’. Nicola Schmitt, de uittredende Europese Commissaris, droeg de titulatuur ‘for jobs and social rights’. Die naamgevingen lijken op herinterpretaties van de prioriteiten. We hebben er al mee te maken gehad, in een iets verder verleden, dat de ‘labour law’ unit van de Europese Commissie, die de Europese wetgeving voorbereid, de reductionistische naam ‘working conditions’ kreeg. De vraag rees toen spontaan, terecht, of dat iets veranderde aan de rol van de Europese Commissie ten aanzien van het arbeidsrecht. We zijn dan ook benieuwd wat de (al dan niet nieuwe) rolopvatting is van de nieuwe Europese Commissaris bevoegd voor sociale zaken.
Het lijkt voor de hand te liggen om over de rol van arbeidsgerechten blijvend na te denken. De complexiteit van sociaalrechtelijke materies is er niet op verminderd
Dit gezegd zijnde, over vernieuwing en modernisering mag en moet gesproken worden. Het lijkt voor de hand te liggen om over de rol van arbeidsgerechten blijvend na te denken. De complexiteit van sociaalrechtelijke materies is er niet op verminderd, er kunnen wellicht ook nog bevoegdheden bij, zoals het ambtenaren-contentieux, het collectieve actierecht (staking, lock-out), en waarom ook niet de juridische geschillen met betrekking tot zelfstandige arbeid. Ook ten aanzien van de digitale publicatie van vonnissen en arresten blijven we op onze honger zitten, maar dat is een algemeen pijnpunt bij justitie en niet eigen aan één rechtbank.
Access to labour justice
Tot slot nog iets over ‘access to labour justice’. De ‘International Labour and Employment Relations Association’ (ILERA)’, een academische vereniging die ondersteund wordt door de ILO, gaf recent één van zijn ‘study groups’ een nieuwe benaming. De Study Group ‘Labour Adjudication, Arbitration & Mediation’ is sinds enkele maanden werkzaam onder de naam ‘Access to Workplace Justice’ Study Group. Het vat eigenlijk veel samen van wat hierboven is gezegd. De naamswijziging reflecteert het belang van de ‘UN Guiding Principles on Business and Human Rights’[12],met onder meer het principe dat werknemers (maar ook werkgevers) toegang moeten hebben tot een rechtsmiddel. In het bijzonder reflecteert het ook de nieuwe conceptualisering in de ILO, die ‘Workplace Justice’ hoog op de agenda heeft gezet, en waar alle legitieme vormen van zowel gerechtelijke als buitengerechtelijke geschillenbeslechting onder vallen, en dit in het licht van eerlijke en rechtvaardige arbeidsverhoudingen[13]. Het is die eerlijkheid en rechtvaardigheid, en het belang van daartoe bijdragende sociale instituties, waar de Nobelprijswinnaars economie ons op wijzen.
0 reacties