Het nieuwe dubbelbelastingverdrag tussen Frankrijk en België, dat enkele jaren geleden werd aangekondigd, is eindelijk gesloten. Onder de vele veranderingen die dit nieuwe verdrag met zich meebrengt, is er één die bijna onopgemerkt zou kunnen blijven: de behandeling van de inkomsten van personen die in België werken in het kader van de Franse regeling voor het Volontariat International en Entreprise (“VIE”).
In deze bijdrage worden in het kort de belangrijkste kenmerken van dit Franse stelsel, dat in België vaak verkeerd toegepast wordt, in herinnering gebracht. Verder wordt beschreven wat er op het spel staat in het licht van de gerichte fiscale controles die de afgelopen jaren zijn gevoerd en wordt nader ingegaan op de fiscale behandeling die het nieuwe verdrag voortaan voorziet voor de inkomsten van personen die onder dit statuut in België werkzaam zijn.
De VIE-regeling
Het internationaal vrijwilligerswerk (“VIE” wanneer het in een onderneming wordt uitgevoerd), dat sinds 2000 in de Franse wetgeving is ingevoerd, bestaat uit de uitoefening van burgerdienstopdrachten die een Frans onderdaan (of een onderdaan van een lidstaat van de Europese Unie of van de Europese Economische Ruimte), tussen 18 en 28 jaar oud, gedurende ten minste 6 maanden en ten hoogste 24 maanden (cumuleerbaar) in het buitenland vervult.
Om hun missie in het buitenland te kunnen uitvoeren, ondertekenen de vrijwilligers een overeenkomst met Business France, het Franse overheidsagentschap dat belast is met de internationale ontwikkeling van Franse bedrijven en internationale samenwerking, en dat onder toezicht staat van het Ministerie van Economie en Financiën. De vrijwilliger heeft dus een publiek statuut en staat formeel onder het gezag van de Franse ambassade in het gastland, waarbij Business France een administratieve, adviserende en ondersteunende rol heeft.
De host onderneming moet deel uitmaken van een Franse groep, met personeel in Frankrijk en internationale activiteiten. Op het moment van de toewijzing van de vrijwilliger sluit de host onderneming ook een contract met Business France, waarbij er dus geen (formele) contractuele band met de vrijwilliger zelf is.
Volgens de Franse wetgeving ontvangt de vrijwilliger tijdens de stage een vaste onderhoudsvergoeding (indemnité forfaitaire d’entretien), die bestaat uit een basisvergoeding (ongeveer 724 euro per maand in 2021) en een geografische vergoeding (voor België ongeveer 1.260 euro per maand in 2021). Naast deze forfaitaire maandelijkse vergoeding kan de host onderneming een transportvergoeding en eventueel een huisvestingsvergoeding toekennen (in ruil voor een mindering van de geografische vergoeding). Het is in België dus niet ongewoon dat vrijwilligers een totale maandelijkse vergoeding van meer dan 2.500 euro per maand ontvangen.
In Frankrijk zijn deze vergoedingen vrijgesteld van inkomstenbelasting en sociale bijdragen (CSG, CRDS en gewone sociale bijdragen). Voor de host onderneming zijn de kosten van een VIE-opdracht ook zeer aantrekkelijk: er zijn geen sociale lasten voor de werkgever verschuldigd en er wordt slechts een beperkte vaste vergoeding (in de orde van 240 tot 470 euro naargelang van de omzet en het aantal vrijwilligers in functie) gefactureerd door Business France voor het administratief beheer en een privéverzekering voor de vrijwilliger. De aantrekkelijkheid voor ondernemingen is nog toegenomen door de financiële steun waartoe de Franse regering onlangs heeft besloten, met name de “Chèque Relance VIE” (steun ten belope van 10.000 euro voor een nieuwe opdracht of een verlenging met ten minste 12 maanden).
Op de website van Business France staan momenteel meer dan 400 VIE-opdrachten bij in België gevestigde ondernemingen. Van de meer dan 14.000 vrijwilligers die in 2020 wereldwijd waren gedetacheerd, zouden er minstens 1.500 in België zijn gedetacheerd4.
De kwalificatie in België van VIE-uitkeringen
De VIE-regeling, die al ongeveer twintig jaar algemeen gebruikt wordt door Franse internationale groepen, is de afgelopen jaren het voorwerp geweest van gerichte fiscale (en sociale) controles bij de Belgische groepsvennootschap.
Tijdens deze controles heeft de Belgische belastingadministratie in het algemeen aangevoerd dat de in België tewerkgestelde personen in het kader van de VIE-regeling in feite werknemers in loondienst waren, en dat hun inkomsten derhalve in België moesten worden belast overeenkomstig de voorwaarden van artikel 11 van de huidig Frans-Belgische DBV.
De fiscus voerde soms gezamenlijke controles uit met de sociale zekerheidsadministratie, die de vrijwilligers rechtstreeks ondervroeg om te trachten een band van ondergeschiktheid vast te stellen met de Belgische onderneming waarbij zij waren tewerkgesteld, en dus het bestaan van een arbeidsovereenkomst.
In 2019 heeft de minister van Financiën in een antwoord op een parlementaire vraag5 dit standpunt bevestigd en gepreciseerd dat de (economische) werkgever inderdaad de (Belgische) vennootschap is die gebruik maakt van de diensten die door de dienstverlener onder het VIE-statuut worden verleend, waarbij hij eraan herinnerde dat vanaf 2019 de bezoldigingen die door een verbonden vennootschap in het buitenland worden uitbetaald, onderworpen moeten worden aan het opmaken van fiscale fiches, alsook, vanaf 1 maart 2019, aan een inhouding van bedrijfsvoorheffing.
Voor zover de vergoedingen die worden betaald aan vrijwilligers die in België werken een bezoldiging vormen, rees ook de vraag of zij onder de Belgische sociale zekerheid voor werknemers (RSZ) vallen.
De verdeling van de heffingsbevoegdheid onder het nieuw verdrag
In het nieuw Frans-Belgische verdrag wordt de verdragsrechtelijke kwalificatie van de uitkeringen aan in België werkzame personen in het kader van de VIE-regeling gepreciseerd, en wordt de verdeling van de heffingsbevoegdheid over deze uitkeringen tussen Frankrijk en België vastgesteld.
In punt 10 van het Protocol bij het DBV is bepaald dat bedragen die worden ontvangen door een persoon die internationaal vrijwilligerswerk verricht (onder verwijzing naar de Franse bepalingen betreffende het VIE of enige andere identieke of soortgelijke bepaling), onderworpen zijn aan de bepalingen van artikel 19 van het verdrag, namelijk het artikel betreffende de inkomsten van studenten, leerlingen of stagiairs.
Volgens artikel 19 van het Verdrag, gelezen in samenhang met het Protocol, zijn de vergoedingen van in België gedetacheerde vrijwilligers uitsluitend belastbaar in Frankrijk, op voorwaarde dat zij Franse ingezetenen zijn (of waren net voor het begin van hun uitzending), behalve voor zover deze vergoedingen in België ten laste komen van een vaste inrichting of een Belgische vennootschap.
Besluit
In tegenstelling tot het standpunt dat tot dan toe door de Belgische belastingautoriteiten werd ingenomen, voert het nieuwe verdrag een kwalificatie in die kennelijk gunstig is voor Frankrijk, door voortaan de in het kader van de VIE betaalde vergoedingen uit te sluiten van het begrip inkomsten uit arbeid in loondienst (geen toepassing van artikel 11 van het huidig Frans-Belgische DBV).
Immers, in bijna alle gevallen is de vrijwilliger een Frans ingezetene tijdens of net voor de opdracht in België. Indien de kosten van de missie desgevallend worden gedragen door de Franse moedervennootschap zonder te worden doorgefactureerd aan de Belgische vennootschap, zal België op grond van artikel 19 van het nieuwe verdrag geen heffingsbevoegdheid hebben, ondanks het feit dat de vrijwilliger zijn activiteiten uitsluitend op Belgisch grondgebied uitoefent.
Het is echter mogelijk dat deze nieuwe verdragsrechtelijke kwalificatie niet alle discrepanties in verband met de VIE oplost. Zo zal de kwestie van de kwalificatie naar Belgisch fiscaal recht zich blijven voordoen in verband met de kosten van de missie die ten laste komen van de Belgische host onderneming (zoals bijvoorbeeld de huisvestingsvergoeding) en de overeengekomen kwalificatie is hoe dan ook niet formeel bindend voor de Belgische sociale zekerheidsautoriteiten. Ten slotte rijst de vraag wat de mogelijke verrekenprijsgevolgen zijn van het onvoldoende of niet door factureren van kosten tussen verbonden ondernemingen.
Het is derhalve niet uitgesloten dat deze nieuwe kwalificatie in de praktijk aanleiding zal geven tot nieuwe discussies.
0 reacties