Arrest van 22 mei 2020 van arbeidshof Brussel
In november 2020 bespraken we een gemediatiseerd arrest van 22 mei 2020 van het arbeidshof Brussel (2018/AB/424), op basis waarvan voorgehouden werd dat een werkgever verplicht zou zijn om een tijdsregistratiesysteem (prikklok) voor werknemers in te stellen.
Een bepaalde lezing van deze uitspraak leidde tot een omkering van de bewijslast: als de werknemer voorhield dat hij overuren had gepresteerd en de werkgever beschikte niet over een tijdsregistratiesysteem op basis waarvan het tegendeel kon worden aangetoond, dan moest de vordering tot betaling van overuren worden toegekend.
Dit arrest van het arbeidshof Brussel werd meermaals aangehaald als dé uitspraak na het arrest van 14 mei 2019 van het Hof van Justitie (C-55/18). Op basis van beide uitspraken werd dan voorgehouden dat een Belgische werkgever verplicht zou zijn om een objectief, betrouwbaar en toegankelijk tijdsregistratiesysteem in te stellen voor de registratie van werkuren. Dit werd gezien als een mogelijke kentering in België.
Arrest van 26 april 2021 van arbeidshof Antwerpen
Een recent arrest van het arbeidshof Antwerpen (2020/AA/128) (1) werpt een ander en nieuw licht op het bovenstaande.
Een werknemer beweerde overuren te hebben gepresteerd maar legde hiervan geen bewijs voor. De werknemer beweerde op basis van het arrest van 14 mei 2019 van het Hof van Justitie dat de werkgever over een tijdsregistratiesysteem moet beschikken en dat bij gebreke daaraan zijn vordering moet worden toegekend omdat de werkgever de werkelijke uren niet kan bewijzen. Hij verwees hierbij tevens naar het arrest van 22 mei 2020 van het arbeidshof Brussel.
Het arbeidshof Antwerpen volgt die redenering niet.
Volgens het arbeidshof Antwerpen heeft het arrest van 14 mei 2019 van het Hof van Justitie geen gevolgen voor de regeling van de bewijslast bij een vordering m.b.t. overuren, want dit arrest oordeelt louter dat de huidige Belgische regeling m.b.t. de registratie van werkuren niet in overeenstemming is met de Arbeidstijdenrichtlijn (Richtlijn 2003/88/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 november 2003 betreffende een aantal aspecten van de organisatie van de arbeidstijd) doch maakt geen waardeoordeel over welke vorm een eventueel tijdsregistratiesysteem dan wel zou moeten aannemen. Het arbeidshof merkt ook op dat het arrest geen rechtstreekse werking heeft.
Uit het arrest van 14 mei 2019 kan volgens het arbeidshof Antwerpen bijgevolg geen rechtstreekse verplichting voor werkgevers worden afgeleid om een tijdregistratiesysteem op te zetten.
Het arbeidshof Antwerpen oordeelt dus dat op basis van het algemene principe vervat in het nieuwe Burgerlijk Wetboek de bewijslast voor een vordering tot betaling van overuren nog steeds bij de werknemer ligt als eisende partij, ongeacht of de werkgever al dan niet beschikt over een tijdsregistratiesysteem.
In het betrokken dossier kon de werknemer geen bewijs van overuren voorleggen. De vordering werd dus afgewezen als ongegrond.
Conclusie: geen verplichting instellen tijdsregistratiesysteem
Uit het arrest van het arbeidshof Antwerpen volgt dat er vooralsnog geen verplichting bestaat voor werkgevers om een tijdsregistratiesysteem/prikklok in te stellen.
Het blijft wachten op een wetswijziging teneinde de Belgische wetgeving in overeenstemming te brengen met de Arbeidstijdenrichtlijn. De volgende vraag is dan uiteraard welke vorm deze gewijzigde wetgeving zal aannemen, én of deze dan wel in regel zal zijn met de Arbeidstijdenrichtlijn.
Tom Lemense (Stappers Advocaten)
Referentie
(1) Arbh. Antwerpen (2e k.) nr. 2020/AA/128, 26 april 2021, JTT 2022, afl. 1424, 159; Soc.Kron. 2021, afl. 8, 354.
0 reacties