23 dec 2019 | Algemeen, Expertise

De wapenwet en wettige verdediging

Recente vacatures

Advocaat
Ondernemingsrecht
3 - 7 jaar
Antwerpen Brussel Oost-Vlaanderen
Advocaat
Ondernemingsrecht Strafrecht
0 - 3 jaar
Vlaams-Brabant
Advocaat
Fiscaal recht
3 - 7 jaar
West-Vlaanderen
Advocaat
Burgerlijk recht Gerechtelijk recht
0 - 3 jaar
Antwerpen
Advocaat
Burgerlijk recht Gerechtelijk recht Ondernemingsrecht Verzekeringsrecht
3 - 7 jaar
Antwerpen

Aankomende events

Opgelet: dit artikel werd gepubliceerd op 23/12/2019 en kan daardoor verouderde informatie bevatten.

Op de VUB volg ik het vak Bijzondere strafwetten en -procedures. In dit vak worden o.a. enkele bijzondere strafwetten in vogelvlucht overlopen, waaronder de Wapenwet. Ik heb zelf geen wapen of ken niemand (goed genoeg) die een wapen heeft dus dit was voor mij een nieuwe materie. In het hoorcollege zorgde artikel 9 van de Wapenwet in de anders zo serene sfeer van de colleges voor  behoorlijk wat ‘opstoot’ (laat ons zeggen dat de sfeer geanimeerder was dan normaal).

Artikel 9 bepaalt namelijk dat het dragen van een vrij verkrijgbaar wapen alleen is toegestaan aan diegene, die daartoe een wettige reden kan aantonen[1] en vele studenten, waaronder ikzelf, konden zich toch een aantal situaties inbeelden waarbij dit artikel 9 wat problemen kon opleveren. Ik besloot hierover eens in mijn pen te kruipen.

Vooraleer een duik in de materie te nemen, is hier een algemene schetsing van de wapenwet gepast. Die kent namelijk drie soorten wapens[2]: strikt verboden wapens, vergunningsplichtige wapens en vrij verkrijgbare wapens. Wat vervolgens opvalt is dat de wetgever niet in staat was het begrip ‘wapen’ te definiëren, en er common law-gewijs mee volstaan heeft een opsomming te geven van elke categorie.

De eerste categorie van de verboden wapens is de meest voor de hand liggende: het spreekt voor zich dat mijnen, automatische vuurwapens, raketten, werpsterren en wat van dies meer zij verboden wapens zijn. Ook een aantal lichtere wapens vallen onder deze categorie zoals boksbeugels, knotsen en tasers. Ook “voorwerpen en stoffen die niet als wapen zijn ontworpen, maar die werden omgevormd, gewijzigd of vermengd om als wapen te worden gebruikt en waarvan, gegeven de concrete omstandigheden, duidelijk is dat degene die ze voorhanden heeft, draagt of vervoert, ze wenst te gebruiken voor het toebrengen van lichamelijk letsel aan of het bedreigen van personen” zijn verboden wapens.

In de tweede categorie van vrij verkrijgbare wapens vallen: blanke wapens, niet-vuurwapens, namaakwapens waarvoor geen bijzondere regeling geldt, vuurwapens met een historische, folkloristische of decoratieve waarde, vuurwapens die definitief voor het schieten onbruikbaar zijn gemaakt[3] en vuurwapens die ontworpen zijn voor specifieke doeleinden (zoals reddingsactiviteiten, slachten van dieren, geven van signalen…).

In de derde categorie van vergunningsplichtige wapens vallen dan alle andere vuurwapens en alle wapens die de Koning hieronder indeelt. Artikel 9 handelt enkel over die vrij verkrijgbare wapens.

Wat in het hoorcollege voor ophef zorgde, was dat begrip ‘wettige reden’. Een eerste vraag die vanzelfsprekend opduikt, is of dit begrip voldoet aan het lex certa-beginsel. Ik begon dus in de parlementaire voorbereiding te graven. De wettekst vermeldt niet wat hieronder moet worden volstaan. De 145 pagina’s tellende memorie van toelichting[4] – waarin twee adviezen van de Raad van State zijn opgenomen – vermeldt enkel dat die reden aan de hand van concrete omstandigheden getoetst kan worden, niet meer dan dat[5]. De Raad van State merkte dan ook op in haar advies dat dit begrip zou moeten verduidelijkt worden[6]. Immers schendt dit nogal vaag begrip het legaliteitsbeginsel in strafzaken: de feiten waarop een straf wordt gesteld is, moet in voldoende duidelijke, nauwkeurige en rechtszekerheid biedende bewoordingen worden omschreven, zodat de rechtzoekende vooraf kan weten voor welke handelingen of voor welk verzuim hij strafrechtelijk verantwoordelijk kan worden gesteld. Het wetsontwerp werd uiteindelijk niet aangepast maar de  Kamercommissie Justitie was de opmerking niet ontgaan. Toen hierover opnieuw vragen werden gesteld aan de minister, werd geantwoord dat over het begrip ‘wettige reden’ al voldoende rechtspraak bestaat onder de oude wapenwet. Mijns inziens een ietwat bizarre houding. Een begrip dat ingevuld is door de rechtspraak biedt een zekere mate van rechtszekerheid, maar rechtspraak kan wijzigen. Het is bovendien een kleine moeite om die rechtspraak (of een samenvatting ervan) te codificeren, zoals het geval was bij artikel 3[7], waarbij met zulk manoeuvre ineens voldaan is aan het legaliteitsbeginsel.

Maar goed, waar de boom gevallen is, blijft hij liggen. Uit de rechtspraak kan worden afgeleid dat een kleine hond willen verjagen geen wettige reden uitmaakt om een jachtwapen te dragen[8], of nog dat de subjectieve angst voor een niet onmiddellijk objectiveerbare bedreiging geen wettige reden uitmaakt[9]. Dat een truckchauffeur een knipmes met blokkeerbaar lemmet draagt voor beroepsdoeleinden en hij absoluut niet de bedoeling heeft te steken, beantwoordt wel aan de vereiste van de wettige reden[10]. De wettige reden kan door de overheid niet vooraf worden getoetst en is dus geen ontvankelijkheidsvereiste (en dus geen bron van rechtszekerheid over een belangrijk onderdeel van de Wapenwet) en de wettige reden is opgevat om per geval te beoordelen over het bestaan ervan[11].

De wet kon alvast snel rekenen op een vuurdoop: ze trad in werking op 9 juni 2006 en twee maanden later waren er al twee schorsingsberoepen en een vernietigingsberoep ingesteld. Dat vernietigingsberoep zal samen met andere beroepen van zijn soort leiden tot een arrest van 126 pagina’s van het Grondwettelijk Hof, gewezen op 19 december 2007[12]. Onder de te vernietigen bepalingen ressorteerde ook artikel 9, om dezelfde redenen als degene die de Raad van State, afdeling Wetgeving al had aangehaald[13]. Het Hof haalde met behulp van parlementaire voorbereiding aan dat het begrip ‘wettige reden’ het niet mogelijk maakt onzekere en vage interpretaties te verzinnen die het dragen van een vrij verkrijgbaar wapen problematisch zouden maken. Integendeel: de wetgever wou een ruime interpretatie faciliteren die steunt op objectieve criteria en op grond waarvan het dragen van een vrij verkrijgbaar wapen verantwoord is door een wettige reden, wanneer het is vereist voor de uitoefening van een geoorloofde activiteit[14]. Het Hof verklaarde om dezelfde redenen het middel ongegrond[15]. Persoonlijk vind ik de visie van de Raad van State nog altijd de juiste visie: er is volgens mij verdere specificatie nodig. De wetgever kan mijns inziens niet bogen op het argument dat de rechtspraak van de oude wapenwet het begrip “wettige reden” voldoende heeft gedefinieerd. Zoals hierboven al aangehaald, biedt een begrip ingevuld door de rechtspraak een zekere mate van rechtszekerheid, maar rechtspraak kan (gemakkelijk) wijzigen. Het is dan ook een kleine moeite om die rechtspraak (beter: een samenvatting ervan[16]) te codificeren.

Focus op de wettige reden: wettige verdediging

Het valt echter op dat de parlementaire voorbereiding zich vastpint op die eerdere rechtspraak. Waar ik aan dacht toen ik die bepaling voor het eerst te horen kreeg, was aan een wettelijk verankerde reden… zoals wettige verdediging.

Wettige verdediging bestaat maar wanneer een persoon, ter verdediging van zichzelf of van een ander, een onrechtmatige aanval afweert door middel van slagen, verwondingen of doodslag[17]. Daaraan moet aan een aantal voorwaarden voldaan zijn: er moet sprake zijn van een onmiddellijke dreiging van een groot gevaar, de aanval moet tegen iemand gericht zijn, de verdediger kan niet anders dan geweld plegen om zich aan de aanval te onttrekken waarbij de reactie in verhouding moet staan tot de aanval, er mag geen uitlokking zijn en de aanval moet illegaal zijn[18]. Bovenstaande voorwaarden lijken dus te tonen dat men een vrij verkrijgbaar wapen op zich mag dragen, maar men mag dit enkel gebruiken om een onmiddellijke dreiging van een groot gevaar af te wenden. In die zin past de rechtspraak die stelt dat de subjectieve angst voor een niet onmiddellijk objectiveerbare bedreiging geen wettige reden uitmaakt[19].

Voorbeeld: A wordt achtervolgd door B in een onguur straatje. A voelt dat B op hem afkomt. A ziet echter een stevig stuk hout liggen. A mag het stuk hout gebruiken om zich op proportionele wijze te verweren: het is geen verboden wapen overeenkomstig artikel 3 § 1 17°: het voorwerp is weliswaar niet als wapen ontworpen, maar werd niet omgevormd, gewijzigd of vermengd om als wapen te worden gebruikt. De woorden “niet omgevormd, gewijzigd of vermengd om als wapen te worden gebruikt” werden pas vorig jaar ingevoerd in de wet[20], wat een aanzienlijke verbetering is in vergelijking met de vorige tekst. De wetgever kwam namelijk tot inzicht dat de vorige wettekst de parketten de mogelijkheid biedt om iemand te laten vervolgen en veroordelen die een voorwerp voorhanden heeft, draagt of vervoert, waarmee lichamelijk letsel kan worden toegebracht of personen kunnen worden bedreigd. Voorwerpen als keukenmessen, scharen, stukken hout, steen… worden artificieel aldus als verboden wapens beschouwd, hoewel zij geen enkel verband houden met die wet. De straffen voor inbreuk op de wapenwet zijn doorgaans aanzienlijk zwaarder zijn dan de straffen voor de inbreuk op grond waarvan de strafrechtelijke vervolging werd ingesteld, zeker wanneer het gaat om bedreigingen door gebaren of opzettelijke slagen en verwondingen[21]. Bovendien is de dreiging dat B A aanvalt volgens mij voldoende imminent om naar dat wapen te grijpen.

Stel nu dat die stok daar niet lag en B A kan aanvallen. A kan echter wegvluchten, vindt een scherp voorwerp en neemt dat voorwerp mee in de vlucht. Als A nog eens B aanvalt, mag A dat voorwerp gebruiken om hem proportioneel te verwonden. Dat scherp voorwerp kan namelijk gedefinieerd worden als een blank wapen[22], wat valt onder het toepassingsgebied van art. 3 § 2 1° en dus vrij verkrijgbaar is. Bovendien wendt A het aan ter afwending van een imminent gevaar en mag hij dat wapen dus wettig gebruiken.

Opheffing van alle illegaliteit?

Wat als we beide verhalen mengen door A een zakmes te laten bijhebben? A mag dat zakmes volgens mij ab initio niet bijhebben. Zulks blijkt zowel uit de parlementaire voorbereiding als uit de toepassingsvoorwaarden van de wettige verdediging, aangezien er voordat die aanval plaatsheeft, geen onmiddellijke dreiging was. Evenmin verantwoordt een min of meer stedelijke omgeving dat hij ‘toevallig’ een zakmes op zak heeft. Hoewel het hier gaat om een blank wapen vervat in artikel 3 § 2 1° en dus vrij verkrijgbaar is, kan er geen sprake zijn van een wettige reden om dat wapen te dragen. Het pervers effect is dus dat wanneer iemand in nood is, hij compleet afhankelijk is van zijn omgeving om uit de noodsituatie te geraken en dus geen wapens mag gebruiken die hij (toevallig) al draagt. Indien hij echter het toch uithaalt en zijn tegenstander proportioneel verwondt, kan dan geargumenteerd worden dat de wettige verdediging enkel de wederrechtelijkheid opheft van de verwonding en niet van de wapendracht?

In tegenstelling tot andere landen is wettige verdediging een bijzondere rechtvaardigingsgrond en geen algemene, aangezien de bepalingen rond wettige verdediging (art. 416 en 417 Sw.) in Boek II zijn opgenomen en niet in Boek I. Daardoor kan ze enkel maar van toepassing zijn op de slagen, verwondingen en doodslag. Een strikte lezing van artikel 416 Sw. sluit echter samenloop met andere misdrijven uit, waardoor die andere misdrijven niet het voordeel hebben van een opgeheven wederrechtelijkheid[23]. Dat heeft dus tot gevolg dat A toch gestraft kan worden, hoewel B eigenlijk A niet had mogen aanvallen. Hoewel de rechter voor deze feiten naar alle waarschijnlijkheid begrip kan opbrengen, moet hij desalniettemin een straf opleggen, tenzij A zou kunnen genieten van de gunst van de opschorting[24].

Voorbeeld: A en B – twee potige kerels – zijn in gevecht verwikkeld. C, een tenger gebouwde strafrechtstudent, heeft het echter allemaal zien gebeuren. Hij weet uit zijn colleges bijzonder strafrecht dat hij verplicht is om te helpen, wil hij zich niet schuldig maken aan schuldig hulpverzuim[25]. Hij loopt namelijk het risico om gestraft te worden met gevangenisstraf van acht dagen tot een jaar en met geldboete van vijftig tot vijfhonderd euro[26] of met een van die straffen alleen indien hij verzuimt hulp te verlenen of te verschaffen aan iemand die in groot gevaar verkeert. Voor het misdrijf is bovendien vereist dat de verzuimer kon helpen zonder ernstig gevaar voor zichzelf of voor anderen. Laat C nu niet toevallig een zakmes bij hebben… In beide hypotheses is hij strafbaar: indien hij niet helpt, pleegt hij schuldig hulpverzuim, indien hij wel helpt (met zijn zakmes, anders haalt die dat niet), pleegt hij enerzijds opzettelijke slagen en verwondingen en anderzijds een misdrijf in weerzin van artikel 9 Wapenwet. Voor de opzettelijke slagen en verwondingen wordt – indien C die messteken proportioneel toebrengt – de wederrechtelijkheid ontnomen door de wettige verdediging, maar voor dat wapen op zak te hebben (en te gebruiken) loopt hij wel het risico op gevangenisstraf van één maand tot vijf jaar en met een geldboete van 100 euro tot 25 000 euro[27], of een van deze straffen alleen.

Conclusie

Een goede dertien jaar na haar inwerkingtreding kan de wapenwet nog een aantal studenten beroeren, die een voldoende kritische blik op de wet werpen. De gevallen waarin een wapen wel of niet mag gebruikt worden, zijn – gelukkig maar – omstandig in de wet geregeld, maar het begrip ‘wettige reden’ kan m.i. omstandiger omschreven worden, wat het Grondwettelijk Hof hier ook over schrijft. Bovendien kan de wet, indien het leerstuk van de wettige verdediging hierop wordt losgelaten, voor wat onaangename gevolgen zorgen.

Een oplossing voor dit probleem is alleszins niet voor de hand liggend: artikel 9 van de Wapenwet wijzigen dreigt echter in veel gevallen de deur open te zetten voor meer eigenrichting. De rechter op grond van billijkheidsoverwegingen toe te laten geen straf uit te spreken is in strijd met fundamentele strafrechtelijke principes. Het enig beetje menselijkheid wat hier kan worden voor de dag kan worden gelegd, is een strafverminderende verschoningsgrond in te voeren bij artikel 9 indien dit vrij verkrijgbaar wapen gebruikt wordt voor wettige verdediging, met dien verstande dat enkel de minimumstraf mag zakken. Hiermee wordt een enigszins menselijker signaal gegeven tegenover de verdediger, maar de maximumstraf op hetzelfde niveau laten beschermt volgens mij nog voldoende tegen roekeloos wapengebruik. Alleszins biedt een strafverminderende verschoningsgrond geen volledig soelaas, aangezien de verweerder nog altijd het risico loopt om gestraft te worden. Voeg daaraan de verschillende voorwaarden voor wettige verdediging toe, en het biedt dezelfde mate van bescherming tegen eigenrichting, alleen heeft het nu een menselijker gelaat.

Een andere optie is morrelen aan de voorwaarden voor de wettige verdediging, maar dit belooft niet makkelijk te worden aangezien deze (jammer genoeg) moesten bepaald worden door inmiddels vaststaande cassatierechtspraak. Wat wel wettelijk kan verholpen worden, is door de wettige verdediging alle wederrechtelijkheid te laten wegnemen, ook van de samenlopende misdrijven. Het nieuwe Strafwetboek belooft alleszins zo’n aanpassing te doen[28] zodat necessitati quodlibet telum utile est.

Xavier Van Belleghem

Student Rechten VUB

 

[1] Art. 9 wet 8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens (ook wel Wapenwet genoemd), BS 9 juni 2006.

[2] Art. 3 Wapenwet.

[3]  Deze zijn wel onderworpen aan een vergunningsplicht.

[4]  Wetsontwerp houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens, Parl. St. Kamer 2005-2006, 2263/1, 145 p.

[5] Wetsontwerp houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens, Parl. St. Kamer 2005-2006, 2263/1, 25; N. DEMEYERE, “De nieuwe Wapenwet”, T.Strafr. 2007, afl. 4, 242.

[6] Advies van de Raad van State nr. 38.231/VR/4, Parl. St. Kamer 2005-2006, 2263/1, 76.

[7]  G. DEBERSAQUES, “Verboden wapens”, Comm.Straf 1995, Antwerpen, Kluwer, losbl., 40 e.v.

[8][8] Antwerpen 23 juni 1988, RW 1988-89, 367; N. DEMEYERE, “De nieuwe Wapenwet”, T.Strafr. 2007, afl. 4, 242.

[9] Rb. Turnhout 23 december 1991, Turnh. Rechtsl. 1992, 183; N. DEMEYERE, “De nieuwe Wapenwet”, T.Strafr. 2007, afl. 4, 242.

[10]  Corr. Leuven 4 december 2006, rolnr. 2907, onuitg.; N. DEMEYERE, “De nieuwe Wapenwet”, T.Strafr. 2007, afl. 4, 242.

[11] N. DEMEYERE, “De nieuwe Wapenwet”, T.Strafr. 2007, afl. 4, 243.

[12] GwH 19 december 2007, nr. 154/2007.

[13] Overweging A.71.

[14] Overweging B.29.7.

[15] Overweging B.29.8. Over de weerslag van de adviezen van de Raad van State, afdeling Wetgeving op de besluitvorming van het Grondwettelijk Hof, in het bijzonder inzake straf(proces)rechtelijke materies, schrijf ik op dit moment een masterproef.

[16] Blijkbaar is letterlijk cassatiearresten kopiëren en plakken in pakweg artikel 32 van de Voorafgaande Titel bij het Wetboek van Strafvordering, ook geen goede maatregel. Zie daarover: L. DELBROUCK en K. TRUYEN,  “Artikel 32 V.T.Sv.: meer dan een loutere facelift”, T.Strafr. 2015, afl. 4-5, 229-230.

[17] T. ONGENA, “Wettige verdediging of noodweer”, Comm.Straf. 2000, Antwerpen, Kluwer, losbl., 182, nr. 2.

[18][18] K. VANDENBERGHE, “Wettige verdediging en uitlokking: interferentie en verfijningen”, AJT 1999-2000, 177, nr. 3.

[19] Rb. Turnhout 23 december 1991, Turnh. Rechtsl. 1992, 183; N. DEMEYERE, “De nieuwe Wapenwet”, T.Strafr. 2007, afl. 4, 242.

[20] Art. 3, 1° wet 7 januari 2018 tot wijziging van de wet van 8 juni 2006 houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens en van het Burgerlijk Wetboek, BS 12 januari 2018.

[21] Wetsontwerp houdende regeling van economische en individuele activiteiten met wapens, Parl. St. Kamer 2005-2006, 2263/1, 7.

[22] Een met de hand bediend slag-, werp- of steekinstrument waarvan de snede of de punt van de kling in het lichaam van de tegenstander moet dringen (A. VANDEPLAS, “Blanke wapens”, Comm.Straf. 2003, Antwerpen, Kluwer, losbl., 66, nr. 1).

[23] Zie T. ONGENA, “Wettige verdediging of noodweer”, Comm.Straf. 2000, Antwerpen, Kluwer, losbl., 183, nrs. 4 & 5.

[24] Art. 3 wet 29 juni 1964 betreffende de opschorting, het uitstel en de probatie, BS 17 juli 1964. De verdachte wordt wel opgezadeld met een strafrechtelijke veroordeling die in het Centraal register wordt opgenomen, maar niet op zijn strafblad staat.

[25] Art. 422bis Sw.

[26] Vermeerderd met opdeciemen.

[27] Vermeerderd met opdeciemen.

[28] Wetsvoorstel tot invoering van een nieuw Strafwetboek – Boek 1 en Boek 2, Parl.St. Kamer 2019, nr. 417/1, 12 en 840.

 

Recente vacatures

Advocaat
Ondernemingsrecht
3 - 7 jaar
Antwerpen Brussel Oost-Vlaanderen
Advocaat
Ondernemingsrecht Strafrecht
0 - 3 jaar
Vlaams-Brabant
Advocaat
Fiscaal recht
3 - 7 jaar
West-Vlaanderen
Advocaat
Burgerlijk recht Gerechtelijk recht
0 - 3 jaar
Antwerpen
Advocaat
Burgerlijk recht Gerechtelijk recht Ondernemingsrecht Verzekeringsrecht
3 - 7 jaar
Antwerpen

Aankomende events

Blijf op de hoogte

Schrijf je in voor de nieuwsbrief

0 Reacties

0 reacties

Een reactie versturen

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.