De wederbeleggingsvergoeding: moet u die betalen?
De wederbeleggingsvergoeding: moet u die betalen?

Recente vacatures

Advocaat
Burgerlijk recht
3 - 7 jaar
Antwerpen Oost-Vlaanderen Vlaams-Brabant
Advocaat
Fiscaal recht
5 - 10 jaar
Brussel Vlaams-Brabant
Uitgever
3 - 7 jaar
Antwerpen
Jurist
bestuursrecht internationaal recht Omgevingsrecht Publiek recht sociaal recht
Brussel

Aankomende events

Opgelet: dit artikel werd gepubliceerd op 09/05/2022 en kan daardoor verouderde informatie bevatten.

Indien u uw commerciële financiering geheel of gedeeltelijk voortijdig wenst terug te betalen, moet u vaak niet enkel het openstaande kapitaal terugbetalen maar zullen de kredietgevers als schadevergoeding ook een hoge vergoeding voor wederbelegging aanrekenen.

Dit betreft de zogenaamde ‘funding loss-vergoeding’ of ‘wederbeleggingsvergoeding’. Deze vergoeding bestaat er in het verlies van de kredietgever, die wordt veroorzaakt door de vervroegde terugbetaling van het krediet door de kredietnemer, te vergoeden.

De vraagt stelt zich of de kredietgevers wel gerechtigd zijn om deze hoge vergoedingen aan te rekenen.

Wederbeleggingsvergoeding beperkt voor lening op intrest

Bij de vervroegde terugbetaling van een lening op interest werd de wederbeleggingsvergoeding wettelijk beperkt. Hierbij geldt de bescherming van artikel 1907bis Oud BW en mag in geen geval meer dan zes maanden interest worden aangerekend als vergoeding voor wederbelegging.

Artikel 1907bis Oud BW luidt als volgt:

Bij gehele of gedeeltelijke terugbetaling van een lening op interest kan in geen geval van de schuldenaar, buiten het terugbetaalde kapitaal en de vervallen interest, een vergoeding voor wederbelegging worden gevorderd, groter dan zes maanden interest, berekend over de terugbetaalde som en naar de in de overeenkomst bepaalde rentevoet.”

Het Hof van Cassatie heeft zich reeds meermaals uitgesproken over de wederbeleggingsvergoeding middels arrest van 24 november 2016[1] alsook 14 maart 2019, 18 juni 2020[2], 27 april 2020 [3], 11 maart 2021 [4]en 14 juni 2021 [5] zodat deze arresten inmiddels ook een houvast bieden aan de feitenrechters.

Lening op interest versus kredietopening

De juiste kwalificatie van uw financieringsovereenkomst als lening op interest dan wel als kredietopening zal zéér belangrijk zijn om na te gaan of de bescherming van artikel 1907bis Oud BW van toepassing is.

  • Een lening op intrest is een zakelijke overeenkomst waarbij de kredietgever aan de kredietnemer een bepaald geldbedrag ter beschikking stelt onder de verplichting dat bedrag terug te geven, vermeerderd met de eventueel bedongen interest.[6]Hierbij is er geen vrijheid voor de kredietnemer om dit geld niet of slechts gedeeltelijk in ontvangst te nemen.
  • Een overeenkomst van kredietopening daarentegen is een consensuele en wederkerige overeenkomst waarbij de kredietgever zich ertoe verbindt om aan de kredietnemer tijdelijk en tot beloop van een bepaald bedrag hetzij geld hetzij kredietwaardigheid ter beschikking stelt.[7]De kredietnemer heeft de mogelijkheid om dit bedrag op elk moment en herhaaldelijk op te nemen conform de modaliteiten in de overeenkomst.

Om na te gaan of uw financieringsovereenkomst een lening op interest dan wel een kredietopening betreft, moeten de aanwendingsmodaliteiten van de overeenkomst worden nagegaan.

Volgende zijn hierbij relevant:

  • Is het terbeschikkinggestelde bedrag wederopneembaar?
  • Is het terbeschikkinggestelde bedrag bestemd voor een bepaald doel of een specifiek onroerend goed?
  • Moeten er vaste periodieke afbetalingen worden gedaan?
  • Ontving u een aflossingstabel?
  • Werd er een specifieke opnameperiode bepaald?

Indien uw financieringsovereenkomst een lening op interest betreft, kan er in geen geval meer dan zes maanden interest worden aangerekend als vergoeding voor wederbelegging.

Indien toch een hogere vergoeding wordt aangerekend, is deze in strijd met artikel 1907bis Oud BW en kan deze vergoeding dus worden betwist.

Werkelijke bedoeling van partijen is bepalend

Kredietgevers trachten geregeld de bescherming van artikel 1907bis Oud BW te omzeilen door de financieringsovereenkomst te kwalificeren als een kredietopening.

Hoe deze financieringsovereenkomst wordt betiteld, is evenwel niet bepalend.

De rechter zal steeds een feitelijk onderzoek voeren naar de werkelijke bedoeling van de partijen[8] en nagaan op basis van de rechten en plichten van de partijen of het gaat om een lening op interest dan wel om een kredietopening.

Zo oordeelde het Hof van Cassatie middels arrest van 14 juni 2021[9]:

“Het staat aan de feitenrechter te oordelen of de kredietnemer in werkelijkheid over de vrijheid beschikt om het krediet al dan niet op te nemen.”

De kwalificatie van een financieringsovereenkomst is niet evident en zal steeds een feitelijke beoordeling blijven waarover de rechter soeverein oordeelt.

De advocaten van STUDIO-LEGALE kunnen u adviseren over deze kwalificatie.

Kan u een betaalde wederbeleggingsvergoeding terugvorderen?

Artikel 1907bis BW is een bepaling van dwingend recht, waarvan enkel met kennis van zaken afstand van gedaan kan worden.

Indien u de betaalde wederbeleggingsvergoeding wenst terug te vorderen, zal de kredietgever moeten aantonen dat u op het ogenblik van de terugbetaling effectief kennis had van de bescherming van artikel 1907bis BW.

Dit is niet evident.

Het betalen van de afrekening op zich volstaat niet om aan te tonen dat u verzaakt zou hebben aan deze bescherming. Ook moet worden aangetoond dat de wil om hier afstand te doen zeker is en niet op een andere wijze kan worden uitgelegd.

Zo konden wij recent een zeer gunstig arrest bekomen voor het hof van beroep te Brussel[10]. Voor onze cliënte (kredietnemer) vorderden wij van de kredietgever een terugbetaling van de door onze cliënte betaalde torenhoge wederbeleggingsvergoeding. Deze terugbetaling werd meerdere jaren na het verlijden van de notariële akte (!) én het betalen van de wederbeleggingsvergoeding gevorderd.

Het hof van beroep te Brussel oordeelde als volgt:

“11. appellante verwijst echter naar artikel 1907bis BW, dat bepaalt dat bij een gehele of een gedeeltelijke terugbetaling van een lening op interest in geen geval van de schuldenaar, buiten het terugbetaalde kapitaal en de vervallen interest, een vergoeding voor wederbelegging kan worden gevorderd, groter dan zes maanden interest, berekend over de terugbetaalde som en naar de in de overeenkomst bepaalde intrestvoet.

Zij stelt dat zij, op het ogenblik dat zij de door geïntimeerde gevorderde vergoeding heeft betaald, geen kennis had van deze regel van dwingend recht, zodat zij door deze betaling niet heeft verzaakt aan de toepassing van deze bepaling.”

en hierna:

“In casu zijn er geen aanwijzingen, laat staan bewijs, voorhanden dat appellante op het ogenblik van de terugbetaling kennis had van artikel 1907bis BW en van de eventuele toepassing van dit artikel op de door geïntimeerde gevorderde vergoeding, waarvan het bedrag trouwens slechts daags voor de datum van de verkoop van het in hypotheek gegeven onroerend goed werd meegedeeld aan de notaris.

Uit de betaling van deze vergoeding op zich kan dan ook niet worden afgeleid dat appellante heeft verzaakt aan de bescherming van deze wetsbepaling van dwingend recht.”

Het hof van beroep te Brussel veroordeelde de kredietgever middels arrest van 28 september 2021 tot terugbetaling van de wederbeleggingsvergoeding.

Moet u een wederbeleggingsvergoeding, betalen of heeft u reeds een wederbeleggingsvergoeding betaald en wenst u na te gaan of deze verschuldigd is/was? Neem gerust contact op met ons kantoor.

Studio Legale


Referenties

[1] Cass. 24 november 2016, NjW nr. 370, 742 en RW 2017-18 nr. 27, 1050.

[2] Cass. 18 juni 2020, RW 2021-22 nr. 09, 370.

[3] Cass. 27 april 2020, NjW nr. 428, 691.

[4] Cass. 1 maart 2021, AR nr. C18.0552.F

[5] Cass. 14 juni 2021, AR nr. C.21.0024.N, NjW nr. 458, 233.

[6] C. Claesssens en J-P. Buyle, “Kwalificatie kredietovereenkomst: nog even over de criteria”, De Juristenkrant2020, 10.

[7] C. Claesssens en J-P. Buyle, Kwalificatie kredietovereenkomst: nog even over de criteria”, De Juristenkrant 2020, 10.

[8] Hof van Cassatie 27 april 2020, NjW nr. 428, 692.

[9] Cass. 14 juni 2021, AR nr. C.21.0024.N, NjW nr. 458, 233.

[10] Brussel 28 september 2021, 2015/AR/767, onuitg.

Recente vacatures

Advocaat
Burgerlijk recht
3 - 7 jaar
Antwerpen Oost-Vlaanderen Vlaams-Brabant
Advocaat
Fiscaal recht
5 - 10 jaar
Brussel Vlaams-Brabant
Uitgever
3 - 7 jaar
Antwerpen
Jurist
bestuursrecht internationaal recht Omgevingsrecht Publiek recht sociaal recht
Brussel

Aankomende events

Blijf op de hoogte

Schrijf je in voor de nieuwsbrief

0 Reacties

0 reacties

Een reactie versturen

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.