Op 22 april 2019 werd artikel 149 van de Belgische Grondwet éind-e-lijk gewijzigd. Vóór die datum moest immers in principe elke rechterlijke uitspraak in openbare terechtzitting worden uitgesproken, wat in de praktijk – althans in burgerlijke zaken – niet gebeurde, na soepele rechtspraak van o.m. het Hof van Cassatie (zie o.m. Cass. 29 november 2011, AR P.10.1766.N, JT 2012, 463 – en daarbij horende conclusie van M. TIMPERMAN). Voortaan bepaalt artikel 149 Gw. dat rechterlijke uitspraken openbaar bekend worden gemaakt op de wijze die door de wet wordt bepaald.
door Andreas Schelfhout
De wet van 5 mei 2019 tot wijziging van het Wetboek van strafvordering en het Gerechtelijk Wetboek wat de bekendmaking van de vonnissen en arresten betreft, heeft hieraan uitwerking gegeven. Die wet bepaalt onder meer dat in burgerlijke zaken enkel het beschikkend gedeelte van de uitspraak in openbare terechtzitting moet worden uitgesproken, en dat elke rechterlijke beslissing integraal wordt opgenomen in “een voor het publiek toegankelijke, elektronische databank van vonnissen en arresten van de rechterlijke orde”, overeenkomstig de regels die nog door de Koning moeten bepaald worden (art. 7 wet 5 mei 2019). De inwerkingtreding van deze wet stond oorspronkelijk gepland op 1 september 2020 (oud art. 9 wet 5 mei 2019).
Onbeantwoorde vragen
Al snel werd duidelijk dat de inwerkingtreding op die datum onhaalbaar zou zijn. Enerzijds gooide de coronacrisis roet in het eten, maar anderzijds bleven er ook nog heel wat vragen onbeantwoord door de wet van 5 mei 2019: Wat met een interne elektronische databank (à la VAJA)? Moeten ook strafrechtelijke uitspraken gepubliceerd worden? Wat met gevoelige gegevens in zo’n uitspraken: hoe wordt het recht op privacy op de meest efficiënte wijze beschermd (de GBA werd overigens niet geconsulteerd voor de totstandkoming van de wet van 5 mei 2019)? Gaat men tevens oudere, niet-digitaal beheerde uitspraken digitaliseren? Wat is de kost van dit alles? En vooral: binnen welke termijn zal dit project operabel zijn? Is het binnen zeven maanden of binnen zeven jaar? De wet van 31 juli 2020 houdende diverse dringende bepalingen inzake justitie stelde dan ook de inwerkingtredingsdatum van de wet van 5 mei 2019 uit van 1 september 2020 naar 1 september 2021 (art. 73 wet 31 juli 2020). In de toelichting van het wetsvoorstel dat tot die wet heeft geleid, verwoordde men het overigens treffend: “In een wetsbepaling spreken over een databank, geeft die databank misschien een wettelijke basis, maar daarom nog geen wettelijk kader.”
Is elke rechtelijke uitspraak de moeite waard?
Een vraag die in mijn ogen te weinig wordt gesteld is de volgende, misschien iets te ‘stoute’ vraag: Is elke rechterlijke uitspraak wel … de moeite waard? Is de integrale opneming van elke rechterlijke uitspraak wel een goed idee? Laten we eerlijk zijn, sommige rechterlijke uitspraken zijn nu eenmaal niet bijster interessant (denk maar aan een uitspraak waarin een bepaald rechtscollege tot de vaststelling komt dat het onbevoegd is of dat een bepaalde vordering niet meer kan worden ingesteld maar waarbij dat rechtscollege standaardbewoordingen gebruikt om tot die conclusie te komen). Andere uitspraken behelzen dan weer een foute rechtsopvatting (en worden eventueel bijgevolg gecasseerd). Zou het een goed idee zijn om ook dié uitspraken te publiceren? Zou dit niet heel wat (ongewilde) neveneffecten creëren, zoals onder meer de eventueel daarmee gepaard gaande desinformatie en manipulatie?
Stel: een vrederechter uit Gent velt een uitspraak die juridisch compleet ‘fout’ in elkaar zit. Die uitspraak komt toch op de databank terecht, want … alle uitspraken worden gepubliceerd (cf. “de beslissing” in art. 7 wet 5 mei 2019). Zal een – pardon my French – “leek” die zo’n uitspraak leest, met voldoende kennis en kritische ingesteldheid kunnen oordelen over de correctheid van zo’n uitspraak? Wat indien er bijvoorbeeld hoger beroep is ingesteld? Moet die initiële uitspraak dan ook gepubliceerd worden? Moet men er bijvoorbeeld niet voor kiezen om slechts een beperkte hoeveelheid rechtspraak te publiceren, desnoods enkel die in laatste aanleg gewezen, die voldoende wordt geduid (bv. mits verwijzing naar relevante rechtsleer en rechtspraak) en die voldoende “interessant” is?
In Nederland gaat men alvast op die manier “selectief” te werk: daar publiceert men immers niet alle rechtspraak. De overheidssite “Rechtspraak.nl” baseert zich op bepaalde selectiecriteria om tot een beperkte hoeveelheid rechtspraak te komen die voor publicatie in aanmerking komt (cf. het “Besluit selectiecriteria uitsprakendatabank Rechtspraak.nl 2012”). Zo wordt een interessante, vatbare hoeveelheid rechtspraak regelmatig bekendgemaakt en dit al sinds 1999.
De “databank van vonnissen en arresten van de rechterlijke orde” laat nog steeds op zich wachten, net omdat er zoveel onduidelijkheden bestaan over het regelgevende kader. Het antwoord van minister van Justitie Vincent van Quickenborne (Open VLD) op een recente schriftelijke vraag voorspelt weinig goeds: “Dit is geen eenvoudig project maar wel een traject dat enkele jaren in beslag zal nemen om tot een volledig resultaat te komen.” Het staat bijna in de sterren geschreven dat er in één van de komende maanden een wet zal komen die de inwerkingtredingsdatum van de wet van 5 mei 2019 wederom zal uitstellen naar een latere datum (1 september 2022?). Men moet in het federaal parlement echter vooral snel werk maken van een degelijk en breed regelgevend kader dat alle problemen voor de creatie van die databank tackelt, opdat men het Phenix-falen nooit meer zal herbeleven …
Andreas Schelfhout – Student derde bachelor in de rechten aan de universiteit van Gent.
0 reacties