Een van de methoden om een onroerend goed uit het vennootschapsvermogen te onttrekken en het aan één of meer aandeelhouders toe te kennen, is door middel van een dividenduitkering in natura. Deze aanpak kan fiscaal aantrekkelijk zijn voor de aandeelhouders. Aangezien het nog steeds de overdracht van vastgoed betreft, geldt evenwel als stelregel dat dergelijke dividenduitkering onderworpen is aan het verkooprecht.
De wet voorziet twee uitzonderingen op deze regel (en dus op de heffing van het verkooprecht) indien er sprake is van een personenvennootschap: 1) de wachtregeling en 2) de uitzonderingen voor historische aandeelhouders.
Recent bevestigde VLABEL dat een dividenduitkering in natura niet als een overdracht ten bezwarende titel kan worden beschouwd. Indien de ontvanger van het dividend kwalificeert als ‘historische aandeelhouder’, heeft dit tot gevolg dat ook in het Vlaams Gewest (opnieuw) louter het algemeen vast recht van 50 euro van toepassing is. Is men evenwel geen ‘historische aandeelhouder’, dan zal hij/zij het verkooprecht van 12% ondergaan. De zogenaamde ‘wachtregeling’ kan volgens de letter van de wet (of beter: het decreet) niet worden toegepast. Dit laatste geldt overigens niet alleen in het Vlaams Gewest: legistiek is dit ook zo voorzien in het Brussels Hoofdstedelijk Gewest en in het Waals Gewest.
Huidig artikel vormt een betoog om de wetgeving aan te passen en de ‘wachtregeling’ (naast op toebedelingen van vastgoed middels vereffening of kapitaalvermindering) ook van toepassing te maken op de dividenduitkering in natura. Dit is onzes inziens immers in lijn met de doelstelling van de wetgever en zou dan ook een einde stellen aan een ongeoorloofde discrepantie.
Algemeen kader
Als algemene regel[1] geldt dat de verkrijging van Belgisch vastgoed, voortkomend uit een personenvennootschap[2], door één of meerdere aandeelhouders op welke wijze dan ook in principe onderworpen is aan het verkooprecht. Dit verkooprecht bedraagt 12% in het Vlaams Gewest en 12,5% in het Brussels Hoofdstedelijk en het Waals Gewest. Er speelt dus, met andere woorden, een wettelijke fictie waarbij de onttrekking van een onroerend goed uit het vennootschapsvermogen principieel fiscaal gelijkgesteld wordt met een overdracht ten bezwarende titel aan de aandeelhouder.
Dergelijke verkrijging van vastgoed uit een personenvennootschap door een aandeelhouder is echter niet altijd onderworpen aan het verkooprecht, aangezien er dan twee belangrijke uitzonderingen op de algemene regel bestaan: 1) de wachtregeling en 2) de uitzonderingen voor historische aandeelhouders. In deze bijdrage zoomen we in op de wachtregeling.
Wachtregeling
De wachtregeling[3]is bedoeld om de heffing van registratierechten uit te stellen tot het ogenblik waarop het onroerend goed definitief wordt toebedeeld aan één of meer aandeelhouders. Totdat deze definitieve toebedeling plaatsvindt, bevinden de aandeelhouders die samen het onroerend goed verkregen ingevolge de onttrekking aan de vennootschap, zich namelijk in een onverdeeldheid. Bij de gezamenlijke verkrijging door de aandeelhouders blijft de heffing beperkt tot het algemeen vast recht van 50 euro. Pas wanneer de aandeelhouders onderling besluiten om uit onverdeeldheid te treden, wordt de volledige registratiebelasting geheven conform de algemene regel (met name de heffing van het verkooprecht over het finaal verkregene). Een uitzondering op deze regel geldt indien de regeling voor ‘historische aandeelhouders’ van toepassing is.
De wachtregeling is van toepassing onder de volgende voorwaarden:
- Het onroerend goed moet zuiver en eenvoudig overgedragen worden aan alle aandeelhouders samen. Hierbij is het tevens vereist dat er meerdere aandeelhouders zijn.
- De verdeling van het onroerend goed moet plaatsvinden in verhouding tot het aandelenbezit van de betrokken aandeelhouders.
Historisch gezien was de wachtregeling uitsluitend van toepassing bij de sluiting van de vereffening na de ontbinding van een vennootschap. In de loop der tijd werd ook de verkrijging van onroerend goed ten gevolge van een kapitaalvermindering in natura tijdens de duur van de vennootschap fiscaal gelijkgesteld met een vereffening (cf. gedeeltelijke vereffening). Dit gebeurde ingevolge een administratief standpunt en zonder de wet aan te passen (art. 2.9.1.0.4, derde lid VCF, art. 129, tweede lid W.Reg./Wal.W.Reg.). Bij de implementatie van het Vlaams Wetboek Registratierechten in de Vlaamse Codex Fiscaliteit opteerde de Vlaamse decreetgever ervoor deze administratieve praktijk een decretale basis te geven en ook kapitaalverminderingen expliciet onder het toepassingsgebied van de wachtregeling op te nemen. Met de inwerkingtreding van het nieuwe Wetboek van Vennootschappen en Verenigingen, en de afschaffing van het kapitaalbegrip, moest de Vlaamse decreetgever een tweede keer ingrijpen: de toepassing van de wachtregeling in het geval van ‘kapitaalverminderingen’ in de fiscale zin werd ditmaal uitdrukkelijk vastgelegd in een nieuw vierde lid van artikel 2.9.1.0.4 VCF. In de andere regio’s is deze regeling vooralsnog niet wettelijk vastgelegd.
Kapitaalvermindering in natura versus dividenduitkering in natura
De aandeelhouders kunnen bij een kapitaalvermindering in natura en bij een vereffening van de vennootschap aldus onder bepaalde voorwaarden profiteren van de wachtregeling, mits de onttrekking plaatsvindt binnen een personenvennootschap en de toebedeling van het onroerend goed zuiver en eenvoudig gebeurt aan alle aandeelhouders tegelijk en in verhouding tot hun aandelenbezit. De Vlaamse belastingadministratie moet afwachten tot de (voormalige) aandeelhouders uit onverdeeldheid treden: dan zal de heffing van belasting overeenkomstig artikel 2.9.1.0.4 VCF (of art. 129 W.Reg.) herleven. Ofwel betekent dit de heffing van het verkooprecht over het finaal verkregene (uit de twee transacties samen), ofwel impliceert dit de heffing van het verdeelrecht over hetgeen in de huidige transactie wordt overgedragen.
Kenmerken aan de beide situaties – zijnde enerzijds een kapitaalvermindering in natura en anderzijds een vereffening van de vennootschap – is dat elke aandeelhouder onverdeeld eigenaar wordt van het onroerend goed in verhouding tot zijn/haar aandelenbezit.
Bij een dividenduitkering in natura onder dezelfde randvoorwaarden (lees: het onroerend goed wordt zuiver en eenvoudig overgedragen aan alle aandeelhouders samen en in verhouding tot het aandelenbezit) gebeurt precies hetzelfde. Het is dan ook uiterst onlogisch dat de wachtregeling niet wordt uitgebreid tot deze situatie.
Laten we dit verduidelijken aan de hand van een voorbeeld:
Op 1 januari 2014 hebben de zussen X en Y gezamenlijk een bestaande besloten vennootschap (BV) overgenomen van de heer Z. Elk van hen heeft daarbij 50% van de aandelen van de BV verworven. De activa van deze BV omvatten onder meer een onroerend goed gelegen in het Vlaams Gewest.
Aandeelhouders X en Y overwegen vandaag het onroerend goed aan de vennootschap te onttrekken via een kapitaalvermindering in natura, mede vanwege het aanzienlijke ingebrachte vermogen van de vennootschap. Gezien het feit dat de toebedeling van het onroerend goed zuiver en eenvoudig plaatsvindt ten aanzien van alle aandeelhouders, en wel in verhouding tot hun respectieve aandelenbezit, is het mogelijk de wachtregeling toe te passen. Dit impliceert dat de fiscale heffing in eerste instantie beperkt zal blijven tot een algemeen vast recht van 50 euro.
Indien zus X op een later tijdstip beslist om uit onverdeeldheid te treden en haar zus Y uit te kopen, zal er registratiebelasting worden geheven conform de geldende algemene regel. In dat geval zal in hoofde van zus X het verkooprecht van 12% worden geheven op het uiteindelijke verkregene, zijnde 100% van het goed (oftewel dus over de volledige waarde ervan).
Indien zussen X en Y in plaats van een kapitaalvermindering in natura zouden opteren voor een dividenduitkering in natura om het onroerend goed aan de BV te onttrekken, kunnen zij overeenkomstig de huidige invulling/standpunten geen aanspraak maken op de wachtregeling. Dit zou betekenen dat X en Y onmiddellijk onderworpen worden aan het verkooprecht van 12%, zelfs als het onroerend goed in onverdeeldheid aan hen wordt toegekend. Zus X en zus Y zijn derhalve over hetgeen zij verkrijgen als dividend (i.e. elk 50% van het goed) het verkooprecht van 12% verschuldigd.
In de praktijk is er een aanzienlijke kans dat de fiscale proportionele aanrekening op de reserves bij kapitaalverminderingen ook doorgetrokken wordt op boekhoudkundig / vennootschapsrechtelijk vlak. Conform deze regel wordt een kapitaalvermindering voor doeleinden van inkomstenbelastingen pro rata aangerekend op enerzijds het gestorte kapitaal en anderzijds de reserves (art. 18, lid 2 e.v. WIB92). Deze toerekening heeft tot gevolg dat een oorspronkelijk beoogde kapitaalvermindering in natura mogelijk gedeeltelijk kan worden aangemerkt als een dividenduitkering in natura (in fiscalibus) en dat deze verdeling – teneinde de fiscale en de boekhoudkundige balans blijvend te laten overeenstemmen – wordt doorgetrokken op boekhoudkundig en vennootschapsrechtelijk vlak, hetgeen tot gevolg heeft dat de eerder geschetste fiscale en juridische consequenties bij kapitaalvermindering vs. dividenduitkering in natura beide deels van toepassing zijn.
Historische aandeelhouder
In een eerder artikel hebben we reeds het concept van de ‘historische aandeelhouder’ (art. 2.9.1.0.4, tweede lid VCF) toegelicht en het gewijzigde standpunt van de Vlaamse Belastingdienst (VLABEL) besproken. Volgens dit nieuwe standpunt wordt een dividenduitkering in natura niet langer beschouwd als een overdracht ten bezwarende titel. Dit betekent dat bij de toebedeling aan een historische aandeelhouder enkel het algemeen vast recht van 50 euro wordt geheven.
Indien de zussen X en Y in het bovengenoemde voorbeeld zelf een onroerend goed, gelegen in het Vlaams Gewest, in de vennootschap zouden hebben ingebracht en nu overwegen om dit onroerend goed via een dividenduitkering in natura aan de vennootschap te onttrekken, kunnen zij zich beroepen op de uitzondering voor historische aandeelhouders. In dat geval zal het registratierecht worden geheven op basis van de gemeenrechtelijke aard van de verkrijging. Door het recente standpunt van VLABEL zal enkel een algemeen vast recht van 50 euro worden geheven.
Besluit
Het is onlogisch om de wachtregeling niet van toepassing te verklaren bij dividenduitkeringen in natura, terwijl deze wel geldt bij vereffeningen en kapitaalverminderingen in natura. De ratio van de wachtregeling—het uitstellen van belastingheffing tot een latere uitonverdeeldheidtreding wanneer er meerdere aandeelhouders zijn—geldt immers ook voor dividenduitkeringen in natura, waarbij het onroerend goed 'zuiver en eenvoudig' in onverdeeldheid wordt toebedeeld aan alle aandeelhouders volgens het aandelenbezit, waarna deze aandeelhouders het onroerend goed samen in onverdeeldheid bezitten.
Zoals duidelijk gemaakt in bovenstaand voorbeeld, treft dit in de praktijk sinds kort enkel nog aandeelhouders die niet onder de uitzondering van de ‘historische aandeelhouder’ sorteren. Niettemin moet deze ongelijkheid naar onze mening verholpen worden: er is immers geen enkele reden voor deze ongelijke behandeling. Een wetswijziging is aangewezen, teneinde een eerlijke behandeling van aandeelhouders te waarborgen en een consistent en rechtvaardig fiscaal beleid te voorzien. Echter, uit het verleden blijkt dat zelfs zonder wetswijziging de belastingdienst kan/kon beslissen tot wijziging van de administratieve praktijk in het licht van de geest van de wetgeving.
Mochten de wetgevers – in het bijzonder de Vlaamse decreetgever – meelezen en nog niet helemaal overtuigd zijn, merken we graag nog op dat de budgettaire impact van een dergelijke wijziging inmiddels een stuk kleiner is geworden, net omdat (opnieuw ook in het Vlaams Gewest) de dividenduitkering in natura aan historische aandeelhouder(s) in elk geval met de loutere heffing van het algemeen vast recht van 50 euro kan plaatsvinden.
0 reacties