Jordi Casamitjana werd ontslagen naar eigen zeggen omdat hij zich kritisch had uitgelaten over het pensioenfonds van zijn werkgever. Dat zag er geen graten in om te investeren in bedrijven die betrokken waren bij dierenproeven. Casamitjana werkte voor de “League Against Cruel Sports” (LACS), een Engelse dierenrechtenorganisatie die onder meer de strijd aanbindt tegen de vossenjacht. Casamitjana was daarom van oordeel dat zijn ontslag terug te voeren was tot zijn filosofische overtuiging als ethisch veganist. Een ethisch veganist wijst op basis van metafysische gronden elke vorm van dierlijke exploitatie af en vanzelfsprekend dus ook dierenleed. Hij trok naar de rechter omdat hij zich gediscrimineerd achtte op basis van zijn overtuiging. In een eerste, voorlopige, uitspraak erkent de arbeidsrechter te Norwich dat ethisch veganisme inderdaad als een levensbeschouwelijke overtuiging in de zin van de Equality Act moet worden beschouwd. Over de vraag of Casamitjana ook daadwerkelijk omwille van deze overtuiging werd ontslagen, heeft de rechtbank zich nog niet uitgesproken. Zijn werkgever bestrijdt dit alleszins.
Wat zegt de Discriminatiewet over geloof of levensbeschouwing?
In België kan de Discriminatiewet doorgaan als equivalent van de Equality Act. Deze wet is sinds 2007 van kracht en verbiedt discriminatie op basis van 13 welomschreven criteria waar “geloof of levensbeschouwing” er één van is.
De Discriminatiewet is ook van toepassing op arbeidsbetrekkingen. Het criterium “geloof of levensbeschouwing” deed al dienst als juridische kapstok om de heikele kwestie van het dragen van een hoofddoek aan op te hangen. In de zaak van Casamitjana ging het evenwel niet zozeer over de vraag naar de grenzen van het belijden van “geloof of levensbeschouwing” maar wel over de daaraan voorafgaande vraag, met name: vanaf wanneer is een bepaalde overtuiging een “geloof of levensbeschouwing”? De Discriminatiewet omschrijft deze begrippen niet. Op de website van Unia lezen we dat onder “geloof of levensbeschouwing” moet worden verstaan “(…) die overtuigingen die raken aan de vraag naar het al dan niet bestaan van een godheid. Levensbeschouwingen als het atheïsme, het agnosticisme en de vrijzinnigheid vallen hier dus ook onder.” Deze omschrijving lijkt niet helemaal te sporen met de (beperkte) criteria die door het Europees Hof van Justitie en – vooral – het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (EHRM) werden ontwikkeld om aan een bepaalde overtuiging de status van “geloof of levensbeschouwing” te verlenen.
Het EHRM spreekt van een “godsdienst of overtuiging” als een samenspel van opvattingen die een zeker niveau van overtuigingskracht, ernst en samenhang bereikt hebben (“views that attain a certain level of cogency, seriousness, cohesion and importance” cfr. de zaak “Eweida e.a. c/ UK” van 15 januari 2013). Het was het gebrek aan de vereiste ernst en samenhang die de Nederlandse Raad van State er in 2017 toe bracht om het Pastafarisme – beter gekend als de “Kerk van het Vliegend Spaghettimonster” – de status van geloof te ontzeggen. Het Pastafarisme is in oorsprong een parodie die het creationisme aan de kaak wilde stellen. Haar aanhangers aanbidden het vliegend spaghettimonster en beschouwen het als een religieuze plicht om met een vergiet op hun hun hoofd te worden afgebeeld (bv. op hun rijbewijs). Het Pacifisme maar ook de Baghwan-beweging en Scientology werden eerder al als levensbeschouwing erkend.
Indien de criteria van het EHRM worden toegepast op het ethisch veganisme is de kans reëel dat de vraag of dit een levensbeschouwing kan uitmaken, bevestigend zal worden beantwoord.
Brengt het recht op een levensovertuiging plichten met zich mee voor de andersdenkende?
De vraag rijst of de erkenning als levensbeschouwing positieve verplichtingen in het leven roept in hoofde van zij die deze overtuiging niet delen, bijvoorbeeld op de werkvloer. Zal een werkgever verplicht kunnen worden om veganistische maaltijden aan te bieden in het bedrijfsrestaurant? Moet hij in synthetisch vervaardigde bedrijfskledij voorzien ?
In de Discriminatiewet is een werkgever enkel in het geval van de discriminatiegrond “handicap” verplicht om “redelijke aanpassingen” door te voeren ten voordele van de persoon met een handicap. Voor de 12 andere discriminatiegronden is er geen uitdrukkelijke verplichting om actief op te treden al is dit sinds de (Belgische) zaak Achbita c. G4S Solutions (C-157/15) niet meer zo zeker. In deze felbevochten zaak stond het ontslag van moslima centraal die de bons had gekregen omdat ze zich niet wenste neer te leggen bij het (ongeschreven) neutraliteitsbeleid van haar werkgever. Het Europees Hof van Justitie erkende het legitieme recht van de werkgever om een neutraliteitspolitiek te voeren maar koppelde dit aan die functies waarbij er een direct klantencontact plaatsvindt. Alvorens tot het ontslag te besluiten, zou een werkgever volgens het Hof wel eerst moeten nagaan of hij de gesluierde werkneemster geen andere betrekking kan aanbieden waarbij er geen (visueel) klantencontact is. Hoewel deze overweging aan bod kwam bij het voeren van de proportionaliteitstoets waartoe een rechter moet overgaan in het geval van indirecte discriminatie, schuift dit toch al aardig op in de richting van het opleggen van positieve verplichtingen aan de werkgever. Het Hof haast zich wel om er aan toe te voegen dat deze aanpassingen geen extra last (sic) met zich mogen brengen. Wat een normale last is, wordt niet verduidelijkt. God mag het weten.
In de Engelse pers liet de heer Casamitjana optekenen dat hij verkoos om te voet naar het werk te gaan in plaats van met de bus omdat hij zo vermeed dat er talloze insecten zouden gedood worden. Gaat het recht op levensbeschouwing zo ver dat hiermee rekening moet worden gehouden? De heer Casamitjana deed misschien dan wel geen vlieg kwaad maar dat kan o.i. niet gezegd worden van de wijze waarop de grondrechten momenteel evolueren van klassieke afweerrechten naar uitdijende voorrechten.
0 reacties