De vraag naar de invulling van het vennootschapsbelang is één van de evergreens in de rechtsleer over het vennootschapsrecht. Ze dringt dan ook door tot de kern van de vennootschap: moet zij bestuurd worden in het collectief winstbelang van de aandeelhouders, wat wel noopt tot rekening houden met belangen van stakeholders (werknemers, schuldeisers, het milieu, de gemeenschap), maar als een middel om de winstbelangen van aandeelhouders te dienen? Of moet zij net bestuurd te worden in het belang van stakeholders (m.i.v. de aandeelhouders), zodat het dienen van andere stakeholdersbelangen net een doel op zich is?
Gedefinieerd door het Hof van Cassatie
Het debat over de invulling van het vennootschapsbelang kende een aantal jaren relatieve rust nadat het Hof van Cassatie het vennootschapsbelang op 28 november 2013 voor de eerste en de enige keer had gedefinieerd als zijnde bepaald door het collectief winstbelang van de huidige en toekomstige aandeelhouders. Het Hof vulde het vennootschapsbelang aldus in op een op de aandeelhouders gerichte, maar toekomstgerichte wijze, waardoor rekening houden met stakeholders-belangen onrechtstreeks toegestaan is en tot op bepaalde hoogte zelfs verplicht is. Dit betekent dat het bestuursorgaan mag rekening houden met duurzaamheidsaspecten en dat in bepaalde gevallen en tot op zekere hoogte zelfs moet, met name in functie van winstbelangen van de aandeelhouders op langere termijn.
In vraag gesteld vanuit duurzaamheidsperspectief
De laatste jaren onderging het debat over het vennootschapsbelang zowel in de academische wereld, onder beleidsmakers als in de praktijk een enorme revival. Tegen de achtergrond van dringende maatschappelijke uitdagingen waaraan bepaalde vennootschappen minstens ‘medeplichtig’ zijn (zoals de klimaatverandering) en van de existentiële schok van de coronacrisis, klinkt de roep om een verplichting tot duurzaam vennootschapsbestuur (wat een op stakeholders gerichte invulling inhoudt) steeds luider. De wettelijke explicitering, in de laatste zin van artikel 1:1 WVV, dat een vennootschap in de statuten ook andere doelen dan winstverdeling kan verankeren was in België voor een minderheid van de rechtsleer een aanleiding om voormelde definitie van het Hof van Cassatie opnieuw in vraag te stellen.
Geviseerd door de Europese Commissie
Toegegeven, voor wie zoals stilaan de meesten onder ons inzit met voormelde uitdagingen en vreest dat we met business as usual niet (snel genoeg) de nodige vooruitgang zullen boeken, klinkt een op duurzaamheid gericht vennootschapsbelang op het eerste gezicht als een evidente beleidskeuze. In tijden van geteisterde overheidsfinanciën en machtige, soms onvoldoende duurzame multinationals, kan het aanlokkelijk en zelfs rechtvaardig lijken de uitdagingen (mede) te lijf te gaan door vennootschappen te verplichten duurzaamheid als doel na te streven. Laat dat ook net zijn wat de Europese Commissie in het vooruitzicht leek te stellen met haar veelbesproken en -bekritiseerd wetgevend initiatief inzake sustainable corporate governance.
Hoewel dit initiatief een moeizaam en langdurig proces met o.m. een dubbele weigering door de Regulatory Scrutiny Board allerminst heelhuids overleefde, leeft de kernidee wel verder in het eind februari gepubliceerde voorstel van richtlijn inzake corporate sustainability due diligence, zij het in verwaterde vorm. Van de lidstatelijke wetgevers wordt overeenkomstig artikel 25 van het voorstel van richtlijn verwacht dat zij verzekeren dat bestuurders van onder de richtlijn vallende vennootschappen (ongeveer 1% van de vennootschappen in de EU, t.t.z. de grootste, alsook de grotere die actief zijn in bepaalde sectoren met een grote duurzaamheidsimpact) bij de behartiging van het vennootschapsbelang rekening houden met de gevolgen van hun beslissingen op duurzaamheidspacten met inbegrip van, waar van toepassing, mensenrechten, klimaatverandering en milieugevolgen, op korte, middellange en lange termijn.
Hoewel de tijd zal uitwijzen hoe de voorgestelde bepaling evolueert en in voorkomend geval wordt geïnterpreteerd, klinkt dat op het eerste gezicht eerder als een bevestiging of ten hoogste een precisering van wat naar Belgisch recht geldt onder het eerder besproken cassatiearrest, dan als een daadwerkelijke aardverschuiving.
Geen wetenschappelijke consensus
Moeten we het gebrek aan uitdrukkelijke verbreding van het vennootschapsbelang vanuit duurzaamheidsperspectief betreuren? Niet noodzakelijk. Tegen een rechtstreeks door stakeholdersbelangen bepaald vennootschapsbelang worden immers traditioneel argumenten aangevoerd die de vraag doen rijzen of deze aanlokkelijke optie wel daadwerkelijk die stakeholders voldoende ten goede zal komen. Zo wordt bijvoorbeeld soms gesteld dat het in een dergelijk bestuursmodel veel moeilijker is efficiënt beslissingen te nemen. Bovendien vreest men dat de toegenomen beoordelingsvrijheid (wat de ene stakeholder schaadt kan gerechtvaardigd worden met verwijzing naar de belangen van de andere) net ruimte biedt om alsnog en misschien zelfs nog eenvoudiger machtige insiders zoals controleaandeelhouders en bestuurders te verrijken. Indien deze en gerelateerde argumenten gegrond blijken, zou een rechtstreeks door stakeholder-belangen bepaald vennootschapsbelang net contraproductief (kunnen) zijn vanuit duurzaamheidsperspectief, zeker indien het bestaan ervan het gevoel van urgentie om via dwingend recht (bv. milieurecht) in te grijpen afzwakt. Deze traditionele tegenargumenten werden de laatste jaren in zekere mate ondersteund door een aantal empirische studies (zie bv. Bebchuk, Kastiel & Tallarita, alsook Fischer, Georg & Hamann) al wees een andere studie (Tomlinson et al.) in de tegenovergestelde richting.
Conclusie en opties naar huidig recht
Kortom, in de huidige stand van het wetenschappelijk onderzoek is het onzeker of een verbreding van het vennootschapsbelang wel een adequate beleidsoptie vormt om onze economie te verduurzamen. Tegelijk zijn vele van onze maatschappelijke uitdagingen op het vlak van duurzaamheid zodanig nijpend dat een aanpassing van het vennootschapsbelang geen taboe zou mogen zijn, zodat bijkomend wetenschappelijk (m.i.v. empirisch) onderzoek zich opdringt. In afwachting daarvan biedt ons Belgisch vennootschapsrecht vanuit duurzaamheidsperspectief volgende opties. Vennootschappen kunnen een bijkomend, op duurzaamheid gericht doel in hun statuten verankeren en via flankerende maatregelen op het vlak van bestuur en transparantie anticiperen op het eerder vermeld risico dat dit contraproductief zou werken. Zij waarvoor dit te ver gaat, treffen in de huidige definitie van het vennootschapsbelang aanzienlijk veel ruimte en tegelijk in bepaalde gevallen tot op zekere hoogte een verplichting om met duurzaamheid rekening te houden in de bedrijfsvoering. Vennootschappen die hun maatschappelijke doelstelling net centraal willen stellen en dat naar de buitenwereld willen uitdragen, kunnen ten slotte opteren voor de erkenning als sociale onderneming, die helaas wel enkel openstaat voor coöperatieve vennootschappen.
Maxime Verheyden, doctoraatsonderzoeker, Jan Ronse Instituut voor Vennootschaps- en Financieel Recht, KU Leuven
Bronnen
Deze blogpost vat een aantal inzichten samen uit M. VERHEYDEN en A. FRANÇOIS, “Quand il pleut à Paris et aux Etats-Unis… ? Analyse du Code des sociétés et des associations à la lumière de la loi PACTE française et des benefit corporations américaines” in T. TILQUIN (ed.)., Les instruments de droit des sociétés et de droit financier de l’économie durable, Brussel, Larcier, 2021, 277-361 en A. FRANÇOIS en M. VERHEYDEN, “Zijn de handvatten van het gemeen vennootschapsrecht tot realisatie van een duurzame economie aan versterking toe”, TRV-RPS 2022, 165-172 aangevuld met bedenkingen geformuleerd met Alain François en Gerrit Hendrikx in de lezing ‘‘Een wettelijke ruime invulling van het vennootschapsbelang. Stap in de richting van duurzamer ondernemen?” die kaderde in de lezingenreeks ‘Het pharmakon-gehalte van het economisch recht’, georganiseerd door de Vakgroep Privaat en Economisch Recht van de VUB. Voor eerste beknopte analyses van het voorstel tot corporate sustainability due diligence directive vanuit Belgisch perspectief, zie de bijdragen van Régine Feltkamp, Alain François en Ludo Cornelis enerzijds en Hans De Wulf en Louise Van Marcke anderzijds in aflevering 10 van jaargang 2021 van het Tijdschrift voor Belgisch Handelsrecht. Deze bijdragen geven tevens een aantal van de vermelde traditionele argumenten weer tegen een rechtstreeks door stakeholders-belangen bepaald vennootschapsbelang (op p. 173, resp. 363-364 en 370-372).
0 reacties