Het regeerakkoord is uiteraard een omvangrijk werkstuk dat zeer vele domeinen beslaat, waaronder ook Justitie. Ruimere en diepgravende analyses zullen ongetwijfeld nog volgen, maar drie onderwerpen verdienen alvast een onmiddellijke reactie: een zeer goed voorstel, een minder goed voorstel dat bovendien al eens roemloos is ten onder gegaan en een zeer slecht voorstel.
The good
In het regeerakkoord staat bondig te lezen dat “het elektronisch toezicht tijdens de voorlopige hechtenis met voorwaarden” ingevoerd zal worden. Veel concreter wordt het voorstel niet uitgewerkt, maar de grondgedachte valt zeer zeker toe te juichen. Op het terrein werd hier overigens al zeer lang naar gevraagd.
Gelet op de huidige conceptie van het ET, als uitvoeringsmodaliteit van het bevel tot aanhouding, is het – behoudens een contactverbod – thans onmogelijk om het ET te combineren met andere voorwaarden. Dit wordt terecht als een belemmering beschouwd. Zo zou het nuttig kunnen zijn om een ET te mogen combineren met andere voorwaarden, zoals het betalen van een borgsom, het volgen van een begeleiding en dies meer. Gelet op de conceptie van het ET als een ‘koud’ elektronisch toezicht en als vorm van hechtenis, is dit thans wettelijk onmogelijk. Een wijziging op dit vlak lijkt alleszins de toepassing van het ET te kunnen stimuleren.
Zoals gezegd, ligt de oorsprong van deze belemmering in het concept van het ET. Het zou aangewezen zijn om – bij de invoering van de mogelijkheid om een ET te combineren met voorwaarden – het ganse systeem van het elektronisch toezicht te evalueren. In de rechtsleer werd er geregeld gewezen op tal van onvolkomenheden in de huidige regeling, zodat het opportuun lijkt om deze oefening thans in zijn globaliteit te maken.
The bad
Een minder goed voorstel betreft het (nog maar eens) wijzigen van de periodiciteit waarmee de voorlopige hechtenis moet beoordeeld worden. De laatste wijzigingen in dit verband dateren overigens nog maar van 2016 en 2023. Het regeerakkoord oppert nu om voor bepaalde misdrijven een cadans van zes maanden te voorzien, weliswaar met de mogelijkheid om een verzoek tot vrijlating in te dienen.
Zij die al iets langer in de praktijk staan, bekruipt ongetwijfeld een onbehaaglijk gevoel van déjà-vu: hadden we dit nu al niet eens een keer geprobeerd? En hadden we hier nu niet uit geleerd dat dit niet werkt?
Met de wet van 31 mei 2005 werd inderdaad evenzeer een uitzondering ingevoerd op de bestaande controle op de voorlopige hechtenis, met name voor de niet-correctionaliseerbare misdaden. Na de eerste verschijning voor de raadkamer had de beschikking tot handhaving van de voorlopige hechtenis een geldingsduur van drie maanden vanaf de dag van de beschikking. Ook hier voorzag de wet een maandelijkse inzage van het strafdossier waarbij de verdachte van maand tot maand een verzoekschrift kon neerleggen om de zaak toch aan de raadkamer voor te leggen.
Dit aparte regime voor de niet-correctionaliseerbare misdaden werd afgeschaft bij wet van 5 februari 2016, die het toenmalige artikel 22bis VHW ophief. Het door de wet van 2005 ingevoerde onderscheid tussen de handhavingstermijnen leverde in de praktijk te grote problemen op, met ongewilde invrijheidstellingen tot gevolg.
Een deel van de problemen vond haar oorsprong in het feit dat een mogelijke herkwalificatie van de feiten – hetgeen gezien het nog lopende onderzoek perfect mogelijk is – een zeer grote impact kon hebben op de regelmaat van de periodieke controle. Ook de combinatie van de inzage met de mogelijkheid tot het neerleggen van een verzoekschrift leverde praktische problemen op. Logischerwijze vindt immers eerst het nazicht van het dossier plaats, waarna dan desgevallend een verzoekschrift kan neergelegd worden. Wat met de stukken die gevoegd worden tussen het nazicht van het dossier en de effectieve behandeling van de zaak die kan plaatsvinden tot vijf dagen na de neerlegging van het verzoekschrift? In het huidige systeem sluit de zitting tenminste naadloos aan bij de mogelijkheid tot inzage. Tot slot dreigt de mogelijkheid om toch telkens een verzoekschrift te kunnen neerleggen en een zitting uit te lokken, de hele doelstelling van de wet onderuit te halen.
De wijze beslissing werd genomen om het systeem bijgevolg volledig af te schaffen. Laat ons niet opnieuw dezelfde fout maken.
De onderliggende gedachte is ongetwijfeld het aantal nodeloze zittingen te beperken, een op zich nastrevenswaardig doel. Men kan zich zelfs de vraag stellen naar het nut van het hele systeem van de automatische periodieke controle, gezien de gigantische werklast die dit met zich meebrengt voor magistraten, advocaten, tolken, griffiepersoneel, gevangenispersoneel, veiligheidsdiensten enz. Hoewel de vrijheid van eenieder als kostbaar goed onmogelijk in geld kan uitgedrukt worden, moet de vraag hardop gesteld durven worden of deze manier van werken redelijk verantwoord is. Te veel controle kan ook leiden tot geen controle. Het is correct om te stellen dat een groot aantal zittingen wellicht overbodig en dus vermijdbaar zijn. Maar deze complexe problematiek verdient een doordachte en doortastende aanpak, met kennis van de fouten uit het verleden. Laat ons minstens niet de spreekwoordelijke ezel zijn…
The ugly
Een zeer opmerkelijk voorstel bestaat erin om bepaalde gedetineerden te laten bijdragen in de kosten van hun detentie, dit afhankelijk van hun vermogen. De redenering bestaat erin dat dat bepaalde criminelen veel geld verdienen aan hun misdrijven, op zich uiteraard een terechte vaststelling. Het valt – aldus het regeerakkoord – steeds moeilijker te begrijpen dat de belastingbetaler moet instaan voor de volledige kost van hun detentie. Dit klinkt ongetwijfeld lekker stoer, maar vormt dit voorstel ook een werkbaar en effectief middel?
Een eerste vraag die rijst, is uiteraard waar de scheidingslijn te trekken? Over welke misdrijven spreken we en over welke gedetineerden? Een groot probleem in de praktijk bestaat er net in om het vermogen van daders te begroten, en nog meer om er de hand op te leggen. Hoe gaat deze bijdrage in de detentiekosten zich verhouden tot de geldelijke sancties zoals de verbeurdverklaring van vermogensvoordelen en de penale boetes? Wat gaat de sanctie zijn indien deze gedetineerden weigeren om te betalen? Gaat men hen langer in de gevangenis houden? De lijst aan vragen is oneindig en blijven opsommen is weinig zinvol…
In een poging constructief te blijven, kan worden gesteld dat de achterliggende gedachte er wellicht in bestaat te voorkomen dat misdaad zou lonen. Het spreekt voor zich dat dit een lovenswaardige betrachting is, die ook hier vaak bepleit wordt. Dit betreft overigens een piste waar terecht steeds meer en meer wordt op ingezet, met name door meer doorgedreven financieel onderzoek te voeren naar criminele vermogensvoordelen, in het bijzonder in het kader van de drugcriminaliteit. Er bestaan dus juridische middelen om criminelen te raken waar het pijn doet, zoals dat dan heet. Laat ons deze middelen verder uitwerken en operationaliseren. Maar is het echt nodig om dit soort populistische maatregelen op te nemen in een regeerakkoord? Zij die gecharmeerd zouden kunnen zijn door zulke straffe taal, lezen zelden een regeerakkoord. Zij die het wel lezen, geraken ontgoocheld in hun politieke leiders…
Slotsom
Het regeerakkoord leest in bepaalde onderdelen als een uitermate onvolwassen werkdocument dat bol staat van de goede intenties, maar verglijdt op bepaalde plaatsen in vluchtige en ondoordachte voorstellen… Indien men met wat goede wil tracht te achterhalen wat de achterliggende doelstellingen zijn, kan men zich doorgaans wel vinden in die doelstellingen op zich, maar lijken de voorgestelde wegen daar naartoe soms naïef, achterhaald of werden ze al eens bewandeld en lang geleden teleurgesteld verlaten. Laat ons ervan uitgaan dat de geformuleerde voorstellen nog voldoende tijd zullen krijgen om te rijpen, maar bij deze een warme oproep aan alle liefhebbers van het strafrecht om mee een oogje in het zeil te houden, want voor je het weet, is zo’n onwaarschijnlijk voorstel plots toch wet!
0 reacties