De afgelopen jaren werd het telewerk bekender bij het grote publiek en won het aan populariteit, mede doordat het de mogelijkheid biedt om vanuit eender waar – ook vanuit het buitenland – werk te verrichten. Naast een fysieke grensoverschrijdende mobiliteit, speelt er dus een virtuele mobiliteit waarbij werknemers werken in de ene staat voor een werkgever die gevestigd is in een andere staat en de werkzaamheden een grensoverschrijdende mobiliteit ondergaan.
Voorliggend proefschrift analyseert de juridische inbedding van het grensoverschrijdend werken vanop afstand via ICT binnen het Unierechtelijk kader voor arbeidsmobiliteit. De focus ligt op drie rechtskaders: de Rome I-Verordening, het vrij verkeer van werknemers en het vrij verkeer van diensten. Gelet op de centrale onderzoeksvraag werd onderzocht of het huidige Unierecht een adequaat kader biedt voor smart workers in het licht van eerlijke arbeidsmobiliteit.
Wat is smart work?
Smart work refereert naar vormen van werk die werknemers vanop afstand verrichten via ICT en die tijd- en plaatsonafhankelijk kunnen worden verricht. Het betreft een overkoepelende term, waaronder wordt begrepen: het grensoverschrijdend telewerk, tele- en cybermigratie, digitale nomaden, (tele)workations, enzovoort.
Smart workers worden opgedeeld in vier categorieën:
- Statische smart workers, die volledig remote werken in dezelfde staat als hun werkgever.
- Hybride mobiele smart workers, die deels op kantoor bij de werkgever en deels in een andere staat werken.
- Mobiele smart workers, die werken in een staat voor een werkgever gevestigd in een andere staat, al dan niet met fysieke verplaatsingen naar nog andere staten (een virtuele en mogelijks fysieke mobiliteit).
- Hoogmobiele smart workers, die als mobiele smart workers actief zijn in een grote verscheidenheid aan staten.
Rome I-Verordening
De Rome I-Verordening (593/2008) bepaalt welk recht van toepassing is op een internationale arbeidsovereenkomst en is aldus van belang voor smart workers in een grensoverschrijdende context. Het toepasselijk recht volgt uit een rechtskeuze, en/of uit het objectief toepasselijk recht gebaseerd op de gewoonlijke arbeidsplaats en, bij ontstentenis daarvan, de aanwervende vestiging van de werkgever – tenzij er een nauwere band bestaat met een andere staat.
In een smart work context neutraliseert de Rome I-Verordening enige virtualiteit van de arbeidsverhouding (inclusief een virtuele mobiliteit alsook werk verricht in een digitale arbeidsruimte zoals de Metaverse), aangezien de aanknopingspunten ter toepassing van een rechtstelsel voornamelijk gebaseerd zijn op fysieke elementen. De bestaande problematiek omtrent (hoog)mobiele smart workers doet zich hier dan ook voor. Aangezien zij in meerdere staten kunnen werken, wordt de aanduiding van de gewoonlijke arbeidsplaats bemoeilijkt. Daarbij bepaalt de Rome I-Verordening dat de gewoonlijke arbeidsplaats (en het toepasselijk recht) niet wijzigt bij een tijdelijke tewerkstelling elders. In het kader van smart workers, die via ICT tijdelijk in een andere staat kunnen werken om bijvoorbeeld familie te bezoeken of vanuit hun buitenverblijf te werken, wordt de invulling van het – momenteel onduidelijk – tijdelijkheidsbegrip des te belangrijker. Daarnaast zijn bepaalde aanknopingscriteria gelinkt aan de werkgever, waardoor nieuwe vragen rijzen omtrent de aanduiding van het toepasselijk rechtstelsel indien de werkgever geen fysieke vestiging heeft en enkel online opereert.
Bovendien versterkt smart work de concurrentie tussen lokale en buitenlandse werknemers, aangezien een werkgever smart workers uit (en in) lageloonstaten tewerk kan stellen. Volgens de Rome I-Verordening blijft het arbeidsrecht van de werkstaat op deze werknemers van toepassing. Enige correctie vanuit dit opzicht is overbodig, omdat deze werknemers vallen onder het recht van de staat waar zij werken, afgestemd op de socio-economische context van die staat.
Vrij verkeer van werknemers en diensten
Het vrij verkeer van werknemers houdt het recht in voor Unieburgers om te werken, en te verblijven, in andere lidstaten, en impliceert een gelijke behandeling met de lokale werknemers.
Vooreerst ontstaat onduidelijkheid over de toepasselijkheid van het vrij verkeer van werknemers bij virtueel mobiele smart workers (die zich nooit fysiek grensoverschrijdend verplaatsen). Het gehanteerde toepassingscriterium lijkt voornamelijk, doch niet exclusief, een fysieke mobiliteit te zijn. Er bestaan evenwel enkele aanknopingspunten die de argumentatie ondersteunen dat ook virtueel mobiele smart workers gevat worden door het vrij verkeer van werknemers.
Eenmaal toepasselijk wordt duidelijk dat de werkstaat niet overeenstemt met de staat waar de werkgever gevestigd is – in tegenstelling tot klassieke toepassingsgevallen onder het vrij verkeer van werknemers. Hierdoor ontstaan referentieproblemen: dient dergelijke smart worker gelijk behandeld te worden met werknemers in de staat waar de werkgever gevestigd is, of in de staat waar betrokken smart worker werkt, of beide?
Daarbovenop ontstaat een coherentieprobleem: daar waar het vrij verkeer van werknemers een gelijke behandeling voorziet, kan de Rome I-Verordening het recht van een andere staat als toepasselijk verklaren en het gelijke behandelingsprincipe ondermijnen. Het Hof van Justitie heeft zich (nog) niet uitgesproken over deze onderlinge verhouding.
Het vrij verkeer van diensten en detachering voorzien dat een dienstverrichter gevestigd in de ene lidstaat diensten kan verrichten voor een dienstontvanger gevestigd in een andere lidstaat en na het verrichten ervan terugkeert. Vooralsnog speelt de Detacheringsrichtlijn enkel bij klassieke detacheringen waarbij een werknemer fysiek wordt uitgezonden naar een gaststaat voor een tijdelijke opdracht. Dit stemt – om verschillende redenen – niet overeen met voornoemde smart work verhoudingen, waardoor het detacheringscontentieux in dergelijke gevallen niet speelt. Desalniettemin blijft het vrij verkeer van diensten (en detachering) interessant om aanknopingspunten te analyseren die nuttig kunnen zijn voor de rechtspositie van smart workers. Zo erkende het Hof van Justitie bijvoorbeeld dat een virtuele mobiliteit kan volstaan om het vrij verkeer van diensten toe te passen, terwijl eenzelfde redenering nog niet dermate expliciet werd gemaakt bij het vrij verkeer van werknemers.
Conclusie: smart work voldoende gereguleerd?
Dit proefschrift toont aan dat de bestudeerde Europese regelgeving in zekere mate volstaat om smart work verhoudingen te reguleren, al duiken er enkele leemten en knelpunten op. Ten eerste worden statische smart workers, terecht, enkel onderworpen aan het nationaal recht en vallen zij grotendeels buiten beschouwing van het proefschrift. Ten tweede passen hybride en fysiek mobiele smart workers in het Unierecht gelet op hun fysieke arbeidsmobiliteit. Ten derde botsen hoogmobiele en virtueel mobiele smart workers op de grenzen van de huidige regelgeving. Er bestaan evenwel aanknopingspunten in de vigerende regelgeving en rechtspraak om ook voor deze (sub)categorieën van smart workers een begin van antwoord te dienen.
Stan Bruurs
Deze tekst is gebaseerd op het proefschrift van de auteur: S. BRUURS, Smart mobility op de Europese arbeidsmarkt. Een juridische beoordeling van smart work en grensoverschrijdend telewerk in de EU, Wolters Kluwer, 2025, 515p.
Het proefschrift is beschikbaar op Jura en de webshop van Wolters Kluwer.
0 reacties