De gratis terbeschikkingstelling van een (vakantie)woning of appartement door een vennootschap aan haar bedrijfsleider is en blijft een interessante fiscale optimalisatietechniek. Deze wordt echter met argusogen bekeken door de fiscus. De discussie draait steeds om de vraag of de kosten met betrekking tot de woning in hoofde van de vennootschap kunnen worden beschouwd als fiscaal aftrekbare beroepskosten.
Waar gaat het over?
Om te bewijzen dat de kosten met betrekking tot de woning in hoofde van de vennootschap beschouwd kunnen worden als een fiscaal aftrekbare beroepskost, moet de vennootschap in het bijzonder aantonen dat de kosten werden gedaan of gedragen om belastbare inkomsten te verkrijgen of te behouden (de zogenaamde finaliteitsvoorwaarde).
In grote lijnen worden in dit verband twee argumenten ingeroepen : enerzijds de bezoldigingstheorie en anderzijds de meerwaardetheorie (in het bijzonder voor onroerende goederen die in volle eigendom worden aangekocht door de vennootschap).
Beide argumenten hebben inmiddels het voorwerp uitgemaakt van een veelheid aan rechtspraak, waarin de aftrekbaarheid van de betreffende kosten nu eens wordt aanvaard en dan weer wordt verworpen.
Een zorgvuldige analyse van deze rechtspraak leert dat zowel de bezoldigings- als de meerwaardetheorie principieel wel degelijk overeind blijven, maar dat de belastingplichtige er veelal niet in slaagt om deze theorieën feitelijk te onderbouwen. De loutere bewering dat een woning (al dan niet gratis) ter beschikking wordt gesteld bij wijze van bezoldiging van de bedrijfsleider of dat zij werd aangekocht met het oog op een potentiële meerwaarde op lange termijn volstaat met andere woorden niet.
De meerwaardetheorie
In het geval van de meerwaardetheorie zal concreet moeten worden aangetoond dat de vennootschap op het ogenblik van de aankoop van het onroerend goed de intentie had om hierop een meerwaarde te realiseren.
Deze intentie kan best reeds op het ogenblik van de aankoop worden genotuleerd binnen de vennootschap. Indien dit niet is gebeurd, kan deze intentie evenzeer worden aangetoond op basis van vermoedens.
Zo zou de intentie kunnen worden afgeleid uit het feit dat er sprake is van een investering in volle eigendom in plaats van louter het vruchtgebruik. Indien de vennootschap in het verleden gelijkaardige investeringen heeft gedaan waarop effectief een meerwaarde werd gerealiseerd, zal ook kunnen worden geargumenteerd dat de nieuwe investering met dezelfde intentie werd gedaan. Zo bevestigde het hof van beroep van Gent onlangs de aftrekbaarheid van de kosten met betrekking tot een welbepaald onroerend goed nadat de vennootschap op basis van een geheel van feitelijke elementen had aangetoond dat zij een daadwerkelijke en reguliere ondernemingsactiviteit heeft inzake de aan- en verkoop van onroerende goederen.
De bezoldigingstheorie
In het geval van de bezoldigingstheorie moet worden aangetoond dat het toegekende voordeel (bestaande uit de terbeschikkingstelling van de woning) kadert binnen de bezoldigingspolitiek van de vennootschap en beantwoordt aan werkelijke prestaties van de bedrijfsleider. Bij gebrek aan dergelijk bewijs zal er sprake zijn van een (niet-aftrekbare) liberaliteit in hoofde van de vennootschap.
Uit de recente rechtspraak blijkt dat de volgende elementen doorslaggevend kunnen zijn :
- De bedrijfsleider verricht prestaties voor de vennootschap die resulteren in een constante en substantiële inkomstenstroom in hoofde van de vennootschap.
- Voor deze prestaties ontvangt de bedrijfsleider naast de vergoeding in natura bestaande uit de kosteloze terbeschikkingstelling van de woning ook een geldelijke vergoeding en een aantal andere vergoedingen in natura.
- De vergoeding in natura wordt vermeld in de notulen van en goedgekeurd door de Algemene Vergadering als onderdeel van het bezoldigingspakket van de bedrijfsleider.
- De vergoeding in natura wordt vermeld op de individuele fiche nr. 281.20 opgemaakt op naam van de bedrijfsleider die hierop wordt belast in de personenbelasting.
- De vergoeding in natura komt tot uiting in de jaarrekening (vermelding in de resultatenrekening).
Bezoldigingspolitiek zorgvuldig documenteren is en blijft de boodschap
Heel wat vennootschappen zijn pas na kennisname van deze recente rechtspraak overgegaan tot documentering van hun bezoldigingspolitiek.
Het feit dat dit nog niet gebeurde op het ogenblik van de aankoop van het onroerend goed, neemt immers niet weg dat dergelijk bewijs nog kan worden geleverd voor latere aanslagjaren.
Hierdoor is het perfect mogelijk dat de aftrekbaarheid van de kosten voor boekjaar x finaal worden verworpen bij gebrek aan gedocumenteerde bezoldigingspolitiek, terwijl de aftrekbaarheid van deze kosten voor boekjaar x + 1 wel wordt aanvaard indien de vennootschap haar bezoldigingspolitiek inmiddels heeft gedocumenteerd in overeenstemming met de recente rechtspraak. Hierin verschilt de bezoldigingstheorie essentieel van de meerwaardetheorie.
Het belang van een zorgvuldig gedocumenteerde bezoldigingspolitiek kan dus niet worden onderschat. Ook vennootschappen die hieraan in het verleden onvoldoende aandacht hebben besteed, zijn gewaarschuwd om hieraan te verhelpen : beter laat dan nooit !
Pieterjan Smeyers – Andersen
0 reacties