In België zal in principe op 8 april 2026 een nieuw strafwetboek in werking treden dat wijzigingen omvat zowel wat betreft de algemene principes als voor bepaalde misdrijven. Op die datum zal voor de strafrechtelijke procedures die nog hangende zijn de vraag rijzen naar welke bepalingen van welk strafwetboek (het huidige of het nieuwe) vanaf 26 april 2026 van toepassing zullen zijn. Komt er eindelijk een pragmatischer in-concreto-vergelijking tussen oude en nieuwe strafbepalingen?
Vergelijking huidige regeling met toekomstige regeling
Vergelijkende tabel
In tabelvorm geeft deze vergelijking volgend resultaat:
Status quo lid 1 en 2
Hoewel anders verwoord omvatten de twee eerste alinea’s van beide artikels dezelfde principes:
– Alinea 1: men kan:
- alleen worden veroordeeld feiten die strafbaar waren op het ogenblik van het plegen;
- niet worden veroordeeld tot een zwaardere straf dan deze bepaald op het ogenblik van het plegen van het strafbaar feit,
– Alinea 2: bevat de uitzondering dat een nieuwe mildere strafwet kan terugwerken op misdrijven gepleegd toen de nieuwe wet nog niet in werking was.
Lid 3 – distributieve of gesplitste toepassing
Om te bepalen welke straf de strengste is, bestaat er vandaag een tegenstelling tussen enerzijds het Hof van Cassatie dat een in-abstracto-toets hanteert (objectieve invalshoek), en anderzijds het Hof Mensenrechten en het Grondwettelijk Hof die een in-concreto-toets voorstaan (subjectieve invalshoek).
Om te bepalen of een nieuwe strafbaarstelling (daderschap, materieel en moreel bestanddeel) milder is dan de oude moet uit de nieuwe regeling blijken dat het inzicht van de wetgever over de strafwaardigheid van het feit voor de beklaagde in gunstige zin is gewijzigd.
Onder huidige regeling worstelt de rechtspraak met de zgn. complexe toepassing. Dat betekent dat bepalingen van de nieuwe wet op sommige punten strenger, op andere milder zijn. I.t.t. Frankrijk en Nederland is men in België tot op heden terughoudend om de mildere aspecten uit oud en nieuw te ‘mengen’ in het voordeel van de beklaagde, vooral binnen het niveau van de strafmaat (bv. het combineren van een nieuwe mildere gevangenisstraf met een oude mildere verbeurdverklaring).
Lid 3 van het nieuwe artikel 2 bepaalt uitdrukkelijk dat na het wijzigen van de strafwet de meest gunstige bepalingen voor de dader gelden.
Op het niveau van de straf heeft de wetgever daarbij volgend schema voor ogen:
1. Mildere strafbaarstelling = minder ruim t.o.v. de vorige
2. Mildere bestraffing:
o Hoofdstraf: vergelijking van de niveaus
o Bijkomende straf
- toevoeging of verzwaring van een bijkomende straf = zwaardere straf;
- schrapping of vermindering van een bijkomende straf = lichtere straf;
- vervanging van een bijkomende straf door een andere bijkomende straf impliceert dat de rechter in concreto moet nagaan welk regime voor de beklaagde het meest gunstige is.[1]
Wat betreft wijzigingen in de strafbaarstelling wordt ook klare wijn geschonken. Daar waar vandaag uit een nieuwe strafbepaling moet blijken dat het inzicht van de wetgever over de strafwaardigheid is gewijzigd, is het de wil van de ‘nieuwe’ wetgever om elke mildere strafbaarstelling als dusdanig te beschouwen. Een gunstiger regeling omvat naast de afschaffing van de strafbaarstelling een minder ruime strafbaarstelling of lichtere straf.[2]
De verhouding van de bepalingen van Boek I tot Boek II en bijzondere wetten en verordeningen
In essentie herneemt artikel 77 NSw. de regeling van het huidige artikel 100 Sw., weliswaar met schrapping van de uitzondering die geldt onder artikel 100 Sw. voor de strafbare deelneming en de verzachtende omstandigheden bij wanbedrijven. Aldus gelden de bepalingen van het nieuwe boek I (en dus artikel 2 NSw.) voor alle bepalingen van Boek II en in bijzondere wetten en verordeningen, behalve als een bijzondere bepaling van deze algemene regels afwijkt voor één of meer misdrijven.[3]
Aan de verhouding tot de gemeenschaps- en gewestbepalingen kon het nieuwe strafwetboek geen wijzigingen aanbrengen. Volgens artikel 11 BWHI zijn de bepalingen van Boek I van toepassing op de strafbaarstelling van het niet naleven van decreten behoudens uitzonderingen voor bijzondere inbreuken.
Om een vergelijking te maken tussen de straffen in het nieuwe strafwetboek en waarin bijzondere wetten voorzien, dient men artikel 78 NSw. te consulteren. Dit artikel regelt de omzetting en bepaling van de strafmaat in bijzondere wetten die geen strafniveau bepalen. Dat zal in de toekomst maar toepasbaar zijn in zoverre de wet- of decreetgever niet zelf de “oude” strafbaarstelling heeft aangepast aan de regels van het nieuwe Boek I van het strafwetboek.[4] Dit lijkt ook toepasbaar voor rechtspersonen omdat onder het huidige strafwetboek het vertrekpunt de straf is die wordt opgelegd aan de natuurlijke persoon.
Patrick Waeterinckx
Advocaat balies Antwerpen en Gent
Waeterinckx Advocaten
0 reacties