De vraag die de praktijk op dit moment bezig houdt betreft met name de “werkbaarheid” van deze nieuwe aangekondigde regeling. Ofschoon het uitgangspunt blijft dat fiscaal niet-aangegeven niet verjaarde inkomsten, “sommen” en btw-handelingen kunnen worden aangegeven bij het Contactpunt Regularisaties (CPR), en dat de ‘regularisatieheffing’ zal worden berekend aan de hand van de oorspronkelijk te betalen belastingen, plus een specifieke verhoging van 20%-punten, zullen ook zoals in de tweede jaarhelft van 2013 fiscaal verjaarde kapitalen geregulariseerd kunnen worden tegen een heffing van 36%. De regeling is echter behept met een knelpunt dat als gevolg zou kunnen hebben dat het beoogde doel, zijnde een stevige opbrengst genereren voor de schatkist, niet wordt behaald.
Feit is immers dat de regularisatie van fiscaal niet verjaarde belastingen geen écht grote heffingen met zich brengt, alleen de 36% heffing over de fiscaal verjaarde kapitalen kan leiden tot belangrijke bedragen. Het wetsontwerp dat daartoe voorligt bevat echter een legistieke constructiefout die maakt dat zulk resultaat niet kàn behaald worden. Immers leidt de analyse van de teksten van de artikels 2,9° juncto 5 juncto 10 §1 Wetsontwerp er toe dat er over successierechten géén fiscale regularisatie kan gebeuren, ook niet als deze fiscaal verjaard zijn.
Deze op het eerste zicht bizarre conclusie staat in direct verband met de noodzaak tot het vermijden van een grondwettelijk bevoegdheidsconflict met de Gewesten. De redactie van de tekst laat echter zelfs mét samenwerkingsakkoorden géén fiscale regularisatie van (fiscaal verjaarde) successierechten toe. Aan die conclusie kan de tekst van art. 11 3° lid Wetsontwerp, dat stelt dat geregulariseerde bedragen enkel worden geregulariseerd wanneer het gaat om een federale belasting of een gewestelijke belasting waarvoor de federale overheid de dienst verzekert én waarvoor een samenwerkingsakkoord is afgesloten, niets wijzigen. Dit laatste artikel is immers ondergeschikt aan de andere hoger vermelde artikels.
Ofschoon men zich niet van de indruk kan ontdoen dat dit een ‘ongewild’ en ook ongewenst gevolg is van de redactie van de tekst, werd dit naar verluid echter bewust zo opgesteld. Men wilde immers ten allen prijze het voormelde grondwettelijk bevoegdheidsconflict vermijden.
Conclusie lijkt dus te zijn dat indien een berouwvolle aangever zich bij het CPR aanmeldt met een vermogen dat (deels) bestaat uit fiscaal verjaard kapitaal, hij het negatieve bewijs zal moeten leveren dat dit kapitaal niet voortkomt van een fiscaal verjaarde successie. Zoniet zal het CPR het dossier (wellicht) onontvankelijk moeten verklaren.
Indien u hieromtrent bijkomende vragen hebt of inlichtingen wenst, kunt u steeds contact opnemen met Gerd D. Goyvaerts – gerdd.goyvaerts@tiberghien.com
0 reacties