Belastingplichtigen hebben het recht om beroepskosten af te trekken van hun belastbare beroepsinkomsten (artikel 49 WIB92). Werknemers, zelfstandige bedrijfsleiders, meewerkende echtgenoten en genieters van baten hebben hierbij de keuze: ofwel nemen zij de werkelijke kosten in aftrek, ofwel opteren zij voor een wettelijk vastgelegd forfaitaire bedrag.
Voor aanslagjaar 2019, bedraagt het maximumbedrag van laatstgenoemde forfaitaire kostenaftrek 4.720,00 EUR voor werknemers (basisbedrag van 2.950,00 EUR), 2.490,00 EUR voor zelfstandige bedrijfsleiders (basisbedrag van 1.555,50 EUR) en 4.150,00 EUR voor meewerkende echtgenoten en genieters van baten (basisbedrag van 2.592,50 EUR).
Genieters van winsten – zoals nijverheids- handels- of landbouwondernemingen – konden tot voor kort enkel hun werkelijke beroepskosten in aftrek nemen. De Wet van 26 maart 2018 betreffende de de versterking van de economische groei en de sociale cohesie brengt hierin verandering.
Met ingang van 1 januari 2018 (aanslagjaar 2019) kunnen de genieters van winsten ook toepassing maken van een kostenforfait. Deze forfait bedraagt 30% van de brutowinst en kan nooit hoger zijn dan 2.950,00 EUR (te indexeren basisbedrag).
Belangrijk hierbij te vermelden is dat voor de berekening van het kostenforfait, de brutowinst mag worden verminderd met zowel de persoonlijke socialezekerheidsbijdragen en bijdragen voor het vrij aanvullend pensioen (als vermeld in artikel 52, 7° en 8° WIB92) alsook de aankoopprijs van de verkochte handelsgoederen en grondstoffen.
Belastingplichtigen die worden belast op forfaitaire grondslag (bij toepassing van artikel 342, § 1 WIB92) of hun meewerkende echtgenoot kunnen geen gebruik maken van deze kostenforfait.
Tot slot voorziet de Wet van 26 maart 2018 expliciet dat er geen toepassing gemaakt kan worden van deze forfaitaire kostenaftrek in de vennootschapsbelasting.
Bron: Wet van 26 maart 2018 betreffende de versterking van de economische groei en de sociale cohesie, B.S. 30 maart 2018 (artikel 56-58).
0 reacties