Op 21 juni 2023 hebben België en Nederland een nieuw dubbelbelastingverdrag (DBV) ondertekend (hierna: het nieuwe Verdrag). Zolang het nieuwe Verdrag niet in werking is getreden en toepassing vindt, zal het huidige Verdrag dat dateert uit 2001 van toepassing blijven. De praktijk wijst uit dat het meestal wel een tijd duurt voordat een ondertekend verdrag in werking treedt, omdat eerst de ratificatieprocedure in beide landen nog moet worden doorlopen. Als het nieuwe Verdrag in werking is getreden, zal het nog niet onmiddellijk van toepassing zijn. Met betrekking tot bronbelastingen zal het nieuwe Verdrag van toepassing zijn op inkomsten die toegekend of betaalbaar gesteld zijn op of na 1 januari dat volgt op het jaar van inwerkingtreding. In deze bijdrage staan we al even stil bij de impact van het nieuwe Verdrag op dividenden.
Verlaagd tarief bronbelasting blijft ongewijzigd voor particuliere beleggers
Onder artikel 10 van het huidige Verdrag mogen dividenden belast worden in de woonstaat van de ontvanger. Ook de bronstaat mag de dividenden belasten, maar in dat geval wordt het tarief beperkt tot 15% als het dividend betaald wordt aan een uiteindelijk gerechtigde die inwoner is van de andere verdragsluitende staat. Als een Belgische inwoner (particuliere belegger) dividenden ontvangt van een Nederlandse vennootschap, heeft Nederland op basis van het huidige Verdrag als bronstaat dus de mogelijkheid om een bronbelasting van 15% te heffen. België zal het ontvangen netto dividend als woonstaat ook belasten aan een tarief van 30%. Onder het huidige Verdrag is België niet verplicht om voorkoming van dubbele belasting te geven. Op grond van artikel 23 van het huidige Verdrag moet België voor dividenden, interesten en royalty’s een belastingkrediet geven “onder voorbehoud van de bepalingen van de Belgische wetgeving betreffende de verrekening van in het buitenland betaalde belastingen met de Belgische belasting”. Het huidige Verdrag bepaalt niet dat de verrekening minstens een bepaald tarief moet bedragen. België heeft de regels rond de verrekening voor in het buitenland betaalde belasting (het zogenaamde FBB) aangepast in 1988. Sindsdien is een verrekening van buitenlandse belasting voor dividenden onder de Belgische wetgeving in beginsel niet meer mogelijk voor een particuliere belegger.
De dubbele belasting die ontstaat, kan aan de hand van het volgende voorbeeld worden verduidelijkt:
Onder het nieuwe Verdrag blijft deze situatie ongewijzigd. Als een Belgische rijksinwoner (particuliere belegger) als uiteindelijk gerechtigde dividenden ontvangt van een Nederlandse vennootschap, heeft Nederland op basis van artikel 10 van het nieuwe Verdrag als bronstaat nog steeds de mogelijkheid om een bronbelasting van 15% te heffen. Ook België mag als woonstaat belasting heffen. Dit betekent concreet dat de bestaande problematiek van dubbele belasting voor dividenden betaald aan een Belgische rijksinwoner niet wordt opgelost in het nieuwe Verdrag. Artikel 20 van het nieuwe Verdrag dat de regels bepaalt ter voorkoming van dubbele belasting verwijst ook niet meer naar het FBB voor dividenden ontvangen door een natuurlijke persoon die inwoner is van België. Er wordt in het nieuwe Verdrag voor dividenden betaald aan natuurlijke personen geen voorkoming van dubbele belasting voorzien.
Volledigheidshalve merken we nog op dat het protocol bij het nieuwe Verdrag vermeldt dat het verlaagd tarief van 15% evenzeer van toepassing is op de forfaitaire voordelen toegekend door een vrijgestelde beleggingsinstelling aan een particuliere belegger. Deze bepaling wordt in paragraaf 3.3. in meer detail besproken.
Dividenduitkeringen binnen tien jaar na emigratie aanmerkelijkbelanghouder en verplaatsing werkelijke leiding vennootschap
De conserverende aanslag bij emigratie van een aanmerkelijkbelanghouder onder Nederlands recht
Een persoon wordt op basis van de Nederlandse wetgeving in beginsel beschouwd als een aanmerkelijkbelanghouder wanneer deze 5% of meer van de (soort) aandelen bezit in een vennootschap met een in aandelen verdeeld kapitaal.
Bij emigratie van de aanmerkelijkbelanghouder en verplaatsing van de werkelijke leiding van de vennootschap naar België, wordt de aanmerkelijkbelanghouder op basis van de Nederlandse wet geacht zijn aanmerkelijkbelangaandelen te hebben vervreemd tegen de waarde in het economische verkeer. Dit leidt tot een vervreemdingsvoordeel, berekend als het verschil tussen de waarde in het economische verkeer van de aandelen en de verkrijgingsprijs. Over dit vervreemdingsvoordeel is de aanmerkelijkbelanghouder inkomstenbelasting verschuldigd in box 2.
Voor de verschuldigde inkomstenbelasting in box 2 wordt, tenzij de aanmerkelijkbelanghouder ervoor kiest om de belasting onmiddellijk te betalen, een zogeheten “conserverende aanslag” opgelegd, waarvoor een uitstel van betaling van de belastingschuld wordt verleend. Deze conserverende aanslag wordt opgelegd aangezien het niet wenselijk wordt gevonden dat de meerwaarde die door de jaren heen in Nederland is opgebouwd, na de emigratie van de aanmerkelijkbelanghouder volledig toekomt aan het woonland van de geëmigreerde aanmerkelijkbelanghouder (in dit geval België).
Omdat België een land is binnen de Europese Unie, is het uitstel van betaling renteloos en wordt dit uitstel voor onbepaalde tijd verleend. Bij emigraties vóór 15 september 2015 15.15 uur werd de openstaande conserverende aanslag op verzoek van de belastingplichtige na verloop van tien jaar kwijtgescholden. Sinds 15 september 2015 15.15 uur is deze tienjarige termijn afgeschaft en wordt een conserverende aanslag opgelegd voor onbepaalde tijd.
De conserverende aanslag wordt (gedeeltelijk) ingevorderd op het moment dat niet langer aan de vastgestelde voorwaarden wordt voldaan. Dit is onder andere het geval wanneer de aanmerkelijkbelanghouder een dividend ontvangt of (een gedeelte van) zijn aanmerkelijk belang aandelen vervreemdt.
De vraag rijst of de conserverende aanslag in overeenstemming is met het Unierecht, omdat Nederland door het opleggen van de conserverende aanslag emigratie (mogelijk) minder aantrekkelijk maakt. Volgens de Nederlandse wetgeving wordt immers belasting geheven over inkomsten die in feite niet zijn gerealiseerd. In meerdere juridische procedures is de vraag gesteld of de conserverende aanslag als een ongerechtvaardigde belemmering moet worden beschouwd in het licht van de artikelen 21 of 49 van het Verdrag betreffende de Werking van de Europese Unie (VWEU). In dit verband kan verwezen worden naar de bekende N-zaak (HvJ EU 7 september 2006, nr. C-470/04, N tegen Inspecteur van de Belastingdienst Oost/kantoor Almelo), waarbij een belastingplichtige van Nederland naar Engeland geëmigreerd was. De belastingplichtige was 100% aandeelhouder van enkele vennootschappen naar Nederlands recht met feitelijke leiding in de Nederlandse Antillen en kreeg naar aanleiding van de emigratie een conserverende aanslag opgelegd voor de latente waardeaangroei van de aandelen. In deze zaak heeft het Hof van Justitie de Nederlandse conserverende aanslag als zodanig goedgekeurd. Het Hof oordeelde immers dat de aanslag wel belemmerend werkt, maar gerechtvaardigd kan worden vanuit het doel van de (op het territorialiteitsbeginsel gebaseerde) verdeling van heffingsbevoegdheid.
De conserverende aanslag onder het huidige Verdrag
Als de aanmerkelijkbelanghouder naar België is geëmigreerd en de werkelijke leiding van zijn vennootschap eveneens van Nederland naar België is verplaatst, is er sprake van een Belgische interne aangelegenheid. Zowel de aanmerkelijkbelanghouder als de vennootschap bevinden zich namelijk in België. Niettemin wenst Nederland, op basis van de nationale wetgeving, te heffen over de dividenduitkeringen gedaan door de vennootschap aan de aanmerkelijkbelanghouder zolang de conserverende aanslag nog openstaat. Onder het huidige Verdrag wordt de bovengenoemde situatie ook gezien als een zuiver Belgische aangelegenheid. Dit betekent dat Nederland geen heffingsrecht heeft ten aanzien van deze dividenduitkeringen. België zal deze dividenduitkeringen onder nationaal recht in beginsel belasten aan een tarief van 30%.
De conserverende aanslag onder het nieuwe Verdrag
In het nieuwe Verdrag is een specifieke bepaling opgenomen voor de situatie dat een aanmerkelijkbelanghouder naar België is geëmigreerd en de werkelijke leiding van zijn vennootschap eveneens van Nederland naar België is verplaatst, maar de vennootschap onder Nederlands recht aldaar nog steeds als inwoner wordt aangemerkt. Gedurende een periode van tien jaar na de emigratie van de aandeelhouder is Nederland onder het nieuwe Verdrag gerechtigd om dividenden te belasten die door de vennootschap worden uitgekeerd. De belasting mag geheven worden aan een tarief dat niet hoger is dan de helft van het algemene tarief van bronbelasting in België. Aangezien het algemeen tarief in België (in beginsel) 30% bedraagt, mag Nederland bijgevolg een belasting heffen aan een tarief van 15%. Voorwaarde hierbij is dat de conserverende aanslag die destijds bij de emigratie van de aandeelhouder is opgelegd, nog openstaat. Het volgende voorbeeld – een vervolg op het voorbeeld zoals hierboven uiteengezet – geeft de gevolgen voor de door Nederland opgelegde conserverende aanslag weer.
Het bovengenoemde voorbeeld toont aan dat Nederland onder het nieuwe Verdrag een heffingsrecht heeft van 15%, terwijl Nederland onder het huidige Verdrag dit heffingsrecht niet heeft.
Zoals in de voorgaande paragraaf is vermeld, heeft Nederland ten aanzien van de emigratie van de aanmerkelijkbelanghouder een conserverende aanslag opgelegd over de meerwaarde van de aanmerkelijkbelangaandelen. De heffing van de Nederlandse dividendbelasting heeft ook invloed op deze conserverende aanslag.
Doordat Nederland dividendbelasting heeft geheven ten aanzien van de dividenduitkering, wordt een deel van de conserverende aanslag “kwijtgescholden”. De conserverende aanslag wordt op grond van artikel 26, lid 4 van de Invorderingswet 1990 kwijtgescholden voor een bedrag gelijk aan de in Nederland verschuldigde dividendbelasting (of inkomstenbelasting indien hoger). Deze kwijtschelding leidt tot een afname van de conserverende aanslag. In bovenstaand voorbeeld bedraagt de kwijtschelding dus 1.500 euro. De conserverende aanslag bedraagt na de kwijtschelding derhalve nog 31.500 euro. Deze kwijtschelding voorkomt dat er een dubbele heffing ontstaat.
De dividenduitkering leidt ook tot een invordermoment van de conserverende aanslag. Door de dividenduitkering vindt op basis van Nederlandse fiscale maatstaven een realisatie plaats, waardoor een deel van het verleende uitstel van de conserverende aanslag wordt beëindigd en dat deel wordt ingevorderd. Op grond van artikel 25, lid 8 van de Invorderingswet 1990 bedraagt dit het bedrag van het inkomstenbelastingtarief in box 2, vermenigvuldigd met de dividenduitkering (zijnde 3.300 euro), verminderd met de al in Nederland en België geheven belasting ten aanzien van de dividenduitkering (zijnde in totaal 4.050 euro). Derhalve bedraagt de invordering in de voorgenoemde voorbeeld 0 euro.
Als de periode van tien jaar is verstreken, kan Nederland op grond van het nieuwe Verdrag geen belasting meer heffen over de dividenden die uitgekeerd worden door de vennootschap. De conserverende aanslag kan dan op grond van het nieuwe Verdrag enkel nog ingevorderd worden als de aandelen worden vervreemd. Het is opmerkelijk dat een tienjarige termijn is opgenomen in het nieuwe Verdrag, gelet op het feit dat de conserverende aanslag inmiddels niet meer na tien jaar wordt kwijtgescholden maar voor onbeperkte tijd wordt opgelegd. Uit het Nederlandse verdragsbeleid blijkt als volgt:
“Daarnaast streeft Nederland in het dividendartikel naar een bepaling om te voorkomen dat het effectueren van de Nederlandse belastingclaim wordt uitgesteld. Deze bepaling staat Nederland voor aanmerkelijkbelangdividend toe zijn nationale inkomstenbelastingtarief (box 2) toe te passen, zolang de conserverende aanslag nog open staat. De veronderstelling is dat een dergelijke dividenduitkering toe te rekenen is aan de nog onbelaste waardeaangroei bij emigratie. De Nederlandse belasting over het inkomen uit aanmerkelijk belang komt vervolgens in mindering op de bij emigratie opgelegde conserverende aanslag.”
Uit de gezamenlijke toelichting zal moeten blijken waarom het nieuwe Verdrag niet volledig in lijn is met de huidige systematiek van de conserverende aanslag en het huidige Nederlandse verdragsbeleid.
Voor Belgische fiscale doeleinden zal deze situatie nog steeds een interne aangelegenheid uitmaken. Zowel de aandeelhouder als de vennootschap bevinden zich namelijk in België. Het nieuwe Verdrag verhindert niet dat België deze dividenduitkeringen onder nationaal recht belast aan een tarief van (in beginsel) 30%.
Linda Brosens, Merel Kuijer en Frank Kroes
Dit artikel is een uittreksel uit het artikel van de auteurs dat verscheen in het Tijdschrift Beleggingsfiscaliteit. In dit artikel met uitgebreid voetnotenapparaat gaan ze verder in op de behandeling van dividenden volgens het nieuw DBV België-Nederland, naast diverse andere aspecten als de behandeling van interesten en meerwaarden op aandelen. De komende weken leest u ook daar uittreksels van op Jubel.
0 reacties