Onderstaande bijdrage van Jan Meerts, bestuurder deontologie OVB verscheen eerder in nummer 2021/3 van het tijdschrift Today’s Lawyer. Raadpleeg hier de abonnementsvoorwaarden.
De advocaat is een ondernemer maar ook de beoefenaar van een gereguleerd vrij beroep (art, I.1.14° WER). De Orde is een ondernemersvereniging. Naast de bepalingen over de balie in het gerechtelijk wetboek (tweede deel boek III) geniet de Orde van Vlaamse Balies van een gedelegeerde wettelijke bevoegdheid om het beroep van advocaat in volle onafhankelijkheid te reguleren (artt. 495-496 Ger.W.). Deze onafhankelijkheid is wel niet absoluut, gezien de reglementen onder meer ook proportioneel en evenredig moeten zijn. Een reglement dat hieraan niet voldoet kan door het Hof van Cassatie worden vernietigd (art. 501 en 611 Ger.W.), zoals dit recent nog gebeurde met het eerste reglement inzake advocaat en insolventie (Cass. 18 september 2020)[1].
Het werkterrein van de advocaat wordt afgebakend, zowel in de wet als in de Codex Deontologie voor advocaten.
Overeenkomstig artikel 437 Ger.W. is het beroep van advocaat onverenigbaar:
1° met het beroep van werkend magistraat, van griffier en van staatsambtenaar;
2° met de ambten van notaris en van gerechtsdeurwaarder;
3° met het drijven van handel of nijverheid;
4° met alle bezoldigde betrekkingen of werkzaamheden, openbare of particuliere, tenzij ze noch de onafhankelijkheid van de advocaat, noch de waardigheid van de balie in gevaar brengen.
Sedert de wet van 5 mei 2019 is het beroep van advocaat ook verenigbaar met het ambt van rechter in ondernemingszaken, zoals recent ook op gemotiveerde wijze bevestigd werd door het Grondwettelijk Hof (GwH 19 november 2020). De algemene vergadering van de Orde van Vlaamse Balies zal zich dit najaar verder uitspreken of aan dit ambt van rechter in ondernemingszaken bijkomende deontologische regels moeten opgelegd worden.
Wat dan met het drijven van handel of nijverheid?
De wet van 15 april 2018 houdende de hervorming van het ondernemingsrecht heeft de begrippen handelaar en koopman vervangen door het alomvattende begrip onderneming in de zin van artikel I.1 WER. De rechtbank van koophandel werd omgedoopt tot de ondernemingsrechtbank.
Hiermee rekening houdend en in de verwachting dat artikel 437 Ger.W. minstens op dat punt spoedig zou worden aangepast, heeft de Orde van Vlaamse Balies de bepalingen over de onverenigbaarheden grondig aangepast door wijziging van artikel 11 e.v. Codex Deontologie voor advocaten[2].
Naast de kerntaken van de advocaat, met name het vertegenwoordigen, bijstaan en verdedigen in rechte van de cliënt en het verlenen van juridisch advies, kan de advocaat een andere activiteit uitoefenen, waarbij hij er wel op moet toezien dat die activiteit zijn onafhankelijkheid en beroepsgeheim in de uitoefening van het beroep van advocaat niet schendt en dat hij ieder belangenconflict vermijdt. Deze andere activiteit mag in geen geval het publiek vertrouwen in de advocatuur in het gedrang brengen (art. 11 Codex Deontologie voor advocaten)[3].
Indien de advocaat een andere activiteit wenst uit te oefenen, moet hij minstens één maand op voorhand zijn stafhouder omstandig en gedetailleerd informeren over deze andere activiteit en zijn stafhouder schriftelijk toelichten dat die activiteit zal uitgeoefend worden in overeenstemming met artikel 11 van de Codex. Bij de uitoefening van de andere activiteit moeten steeds de beginselen van waardigheid, rechtschapenheid en kiesheid geëerbiedigd worden.
Het verstrijken van de periode van één maand doet geen afbreuk aan de bevoegdheid van de raad van de Orde om zich later uit te spreken over de verenigbaarheid (art. 11bis Codex Deontologie voor advocaten).
Concreet betekent dit dat bij de kerntaken van de advocaat de kernwaarden (beroepsgeheim, onafhankelijkheid, partijdigheid en het vermijden van belangenconflicten) horen en dat voor de andere activiteit de basisbeginselen van waardigheid, rechtschapenheid en kiesheid aangehouden moeten blijven, terwijl ook het publieke vertrouwen in de advocatuur niet in het gedrang mag worden gebracht.
Dit “publiek vertrouwen” betreft een te interpreteren begrip, waarbij uniformiteit tussen de onderscheiden stafhouders en raden van de Orde zeer aangewezen is. De vraag is wel hoe deze uniformiteit kan worden bereikt.
De stafhouder die een aankondiging ontvangt, kan antwoorden bezwaar te hebben of geen bezwaar te hebben, wat niet kan worden beschouwd als een uitdrukkelijke en finale toelating. Het komt enkel de raad van de Orde toe een onverenigbaarheid vast te stellen, waarna de betrokken advocaat gebeurlijk kan worden weggelaten van het tableau of van de lijsten overeenkomstig artikel 437 Ger.W. De lokale raad van de Orde blijft immers meester over het tableau en de lijsten (art. 432 Ger.W.).
En de beroepsethiek?
Werd met het aannemen van dit reglement afbreuk gedaan aan de traditionele leer dat het beroep van advocaat onverenigbaar is met alle werkzaamheden die uitlopen op een geestesgesteldheid die niet strookt met deze die de beroepsethiek van de advocaat moet beheersen, zoals het Hof van Cassatie dit bevestigde[4]?
Werd onvoldoende rekening gehouden met het tweede lid van artikel 254 wet 15 april 2018 houdende de hervorming van het ondernemingsrecht? Hierin wordt immers bepaald dat de wet geen wijziging aanbrengt aan de wettelijke, reglementaire of deontologische bepalingen die met verwijzing naar de begrippen handelaar, koopman of afgeleide begrippen, beperkingen opleggen aan de toegelaten activiteiten van gereglementeerde beroepen.
Artikel 11bis Codex Deontologie geldt overigens maar onverminderd de toepassing van artikel 437 Ger.W. Moest hieruit worden geconcludeerd dat dit ongewijzigd gebleven wetsartikel onverkort van toepassing blijft? Is de Orde van Vlaamse Balies dan niet te snel geweest met de gevoelige uitbreiding van de perimeter van het beroep van advocaat?
Deze vraag klinkt actueel nog luider, gelet op het zogenaamde apothekersarrest dat het Grondwettelijk Hof op 1 juli 2021 heeft uitgesproken[5]. Het Hof heeft in dit arrest onder meer geoordeeld dat een verschil in behandeling tussen gereglementeerde vrije beroepers en andere ondernemers ook redelijk verantwoord is wegens de opdracht om de bevolking adequaat (gezondheids)advies te verstrekken en de vertrouwensrelatie met de cliënt niet in het gedrang te brengen. Deze motivering lijkt ook analoog van toepassing op de advocatuur als rechtvaardiging om proportionele beperkingen op te leggen.
Alleszins wordt nu duidelijkheid gecreëerd en werd afstand genomen van de willekeur die voordien ongetwijfeld bestond. Ook vroeger was een advocaat soms een ontwikkelaar van software en computerprogramma’s, een gevierd auteur of dichter, dan wel pianist of zangeres, die tegen betaling optredens gaven, boeken of muziek uitgaven, meedraaiden in de kunstgalerij of het restaurant van hun partner, scheidsrechter waren in gevierde sporten dan wel commentator, zonder dat dit alles in kaart werd gebracht bij de Orde van advocaten. Vandaag moet de andere activiteit worden gemeld, wordt deze geregistreerd en komt het finaal toe aan iedere raad van de Orde om de onverenigbaarheid al dan niet vast te stellen.
Het verdient daarbij wel aanbeveling dat deze raden van de onderscheiden Ordes in hun rechtspraak zoals in tuchtzaken, rekening houden met het voormelde, met name dat de advocaat ook bij het uitoefenen van een gemelde en geregistreerde andere activiteit steeds de beroepsethiek van de advocaat aanhoudt en eerbiedigt. Dit zal een aantal activiteiten de facto uitsluiten.
In het ministerieel rapport over de toekomst van het advocatenberoep[6]werd de uitbreiding van de klassieke opdrachten van de advocaat wel enigszins anders ingevuld. De ministeriële experten hebben er in hun rapport voor gepleit om te bepalen wat tot het strikte domein van de opdracht van de advocaat behoort, waarbij de advocaat over al zijn prerogatieven beschikt en anderzijds activiteiten die verenigbaar zijn met het beroep van advocaat, maar die de titularissen van het beroep buiten dat beroep en parallel ermee kunnen uitoefenen.
Zo dachten zij aan het uitoefenen van twee verschillende beroepen, met name enerzijds het beroep van advocaat en anderzijds een afgescheiden bijberoep dat actief zou kunnen zijn als verantwoordelijke voor de bescherming van persoonsgegevens, syndicus, mandataris, makelaar in sport of cultuur, lobbyist, beheerder bij de bestrijding van het witwassen van geld en andere.
Deze andere activiteiten zouden niet worden uitgeoefend in de hoedanigheid van advocaat, maar als houder van een bijberoep. Zij hebben aanbevolen dat het niet de taak zou zijn van de wetgever om die grenzen en afscheidingen te definiëren, maar dat het enkel zou toekomen aan de communautaire Ordes, die in hun deontologische codex aanpassingen zouden moeten aanbrengen in functie van de nieuwe wettekst.
Alleszins hebben de experten benadrukt dat het niet opportuun zou zijn om een cumul met niet-juridische beroepen mogelijk te maken, waarbij zij niet wilden afglijden naar vergelijkbare situaties zoals in Zuid-Europa, waar een advocaat tegelijk ook taxichauffeur, huisschilder of restauranthouder kan zijn.
Volgens de experten dient de uitbreiding van de perimeter van het beroep van advocaat niet om advocaten in financiële moeilijkheden in staat te stellen te overleven met een minieme omzet als advocaat, zonder een kwaliteitsvolle dienst als advocaat te moeten of te kunnen leveren. Deze motiveringen van de ministeriële experten zijn nog steeds waardevol en kunnen onderschreven worden.
We moeten nochtans wel vaststellen dat de tot op heden gemelde andere activiteiten hier soms aan voorbij gaan, meestal om de advocaat die een te geringe omzet draait financieel te doen overleven. Zo werden onder meer aangegeven en waartegen geen prima facie bezwaar was, het meewerken in de horeca, in een sporthal, in een broodjeszaak of bij een juwelier, dan wel zaakvoerder van een klein rusthuis. Anderzijds formuleerde een stafhouder wel bezwaar tegen de melding van medewerking in de horeca. De door de stafhouders geformuleerde bezwaren blijven hoogst uitzonderlijk.
Oproep voor meer uniformiteit
Vele van de zogenaamd andere activiteiten die tot nu toe werden gemeld, betreffen een herneming van wat voordien ook toegelaten was, zoals het vervullen van een lesopdracht, de functie opnemen van bestuurder in een vereniging of een vennootschap of het optreden als bemiddelaar, dan wel als plaatsvervangend magistraat.
Het verzamelen van al deze aangiften kan leiden tot het creëren van een zekere uniformiteit en kan helpen om er op toe te zien, minstens aan te bevelen dat artikel 11 en volgende Codex Deontologie voor advocaten in de onderscheiden balies op dezelfde wijze geïnterpreteerd worden.
De wijze waarop is niet eenvoudig, gelet op de autonomie van iedere onderscheiden balie (art. 432 Ger.W.). De praktijk leert dat die uniformiteit tot op heden niet wordt bereikt middels de mogelijkheid van het voorafgaand advies dat kan worden gevraagd aan de voorzitter van de commissie deontologie van de Orde van Vlaamse Balies (art. 11quinquies Codex Deontologie voor advocaten). Het is immers niet de stafhouder die, bij de eerste prima facie beoordeling, het advies vraagt, maar wel de raad van de Orde die zich over een gebeurlijke onverenigbaarheid dient uit te spreken. Dit betreft met andere woorden de procedure zoals in tucht, die inzake de onverenigbaarheden maar uiterst zelden wordt toegepast.
De raad van de Orde, die zoals in tuchtzaken een rechtsprekend college is en waarvan de uitspraken beroepbaar zijn voor de tuchtraad van beroep (art. 432bis Ger.W.), kan wegens die rechtsprekende hoedanigheid vooraf immers geen ruling doorlopen met de betrokken advocaat, om aldus vooraf het advies te vragen van de bestuurder deontologie. De raad kan immers niet bezoedeld worden, wat haar zou verhinderen om als onafhankelijk en onbevooroordeeld college recht te spreken.
Gezien de Codex Deontologie voor advocaten toch systematisch wordt geëvalueerd en waar nodig zal worden aangepast, kan een vroegere mogelijkheid tot een voorafgaand advies worden overwogen. Ook een over de baliegrenzen toegepaste uniforme toets van de voorgenomen andere activiteiten aan de basisbeginselen van de advocatuur en aan het publieke vertrouwen in de advocatuur, zal kunnen leiden tot een beter evenwicht tussen enerzijds de advocaat als merchant of trust en anderzijds de uitgebreide perimeter van het beroep.
Jan Meerts, bestuurder deontologie OVB
[1] JLMB 2020, 1649.
[2] Beslissing algemene vergadering 19 december 2018, BS 15 januari 2019, van toepassing sedert 15 april 2019.
[3] Voor een eerste overzicht van de andere activiteiten kan worden verwezen naar I. Vandevelde, TL 2019, nr. 5&6, 18.
[4] Cass. 14 januari 1993, Arr.Cass. 1993, 43; Pas 1993, I, 42; RW 1992-93, 1269.
[5] GwH 97/2021 1 juli 2021.
[6] P. Henry en P. Hofströssler, De toekomst van het advocatenberoep, Rapport aan de minister van Justitie K. Geens, 25 februari 2018, onuitgeg.
0 reacties