Het Grondwettelijk Hof oordeelt dat de wet van 7 februari 2018 die een taks op de effectenrekeningen invoert, vanuit verschillende oogpunten ongrondwettig is.
De wetgever mag naar een meer rechtvaardig fiscaal beleid streven door middel van een belasting die uitsluitend verschuldigd is door “grotere vermogens”. Bij de invoering van zo’n belasting dient de wetgever echter het grondwettelijk beginsel van gelijkheid en niet-discriminatie te eerbiedigen.
Volgens het Hof schendt de wet van 7 februari 2018 op meerdere punten dat grondwettelijk beginsel. Zo worden sommige financiële instrumenten die op een effectenrekening zijn ingeschreven aan de taks onderworpen en andere financiële instrumenten niet. Alsook het onderscheid dat wordt gemaakt tussen effecten op rekening en effecten op naam. Het wordt eveneens ongrondwettig geacht dat een persoon die in werkelijkheid beschikt over financiële instrumenten met een gemiddelde waarde van 500.000 euro of meer, aan de taks kan ontsnappen wanneer de effectenrekening op naam van meerdere titularissen staat.
De wet van 7 februari 2018 wordt voor de toekomst vernietigd. De gevolgen van de wet blijven gehandhaafd voor de taks die verschuldigd is voor de referentieperiodes die eindigen vóór of op 30 september 2019. De voor die periodes verschuldigde taks dient dus niet door de Staat te worden terugbetaald.
Vraag is nu naar de reactie van de wetgever. Die kan het hierbij laten of juist oordelen dat alle andere financiële activa (bv. een levensverzekering), ongeacht of die op rekening of op naam staan, ook aan eenzelfde taks onderworpen worden om aan deze kritiek tegemoet te komen. Aan de banken kan ook een strengere controle worden opgelegd om bepaalde misbruiken te vermijden.
Meer lezen van DELBOO? Dat kan hier!
0 reacties