Op 14 februari 2024 publiceerden de Europese Commissie en de nationale consumentenbeschermingsautoriteiten van 22 EU-lidstaten, Noorwegen en IJsland de resultaten van een screening van socialemediaposts van influencers[1]. Uit de screening, die geleid werd door de Economische Inspectie van de FOD Economie[2], blijkt dat hoewel bijna alle onderzochte influencers commerciële content deelden, slechts een op de vijf systematisch aangaf dat hun content reclame betrof. Bij de Belgische influencers was dit zelfs maar een op de tien.
Op grond van de Richtlijn Oneerlijke Handelspraktijken, die een volledige harmonisatie van de nationale bepalingen inzake oneerlijke handelspraktijken heeft tot stand gebracht in de EU-lidstaten, zijn (beroepsmatig handelende) influencers nochtans verplicht om het commerciële karakter van hun content kenbaar te maken. Daarnaast toont de screening aan dat influencers het ook niet zo nauw nemen met de verplichting om zich in te schrijven als onderneming en de verplichting om bepaalde ondernemingsgegevens te verstrekken. Er bestaat klaarblijkelijk (nog steeds) onduidelijkheid omtrent de regels die influencers moeten respecteren wanneer zij zich inlaten met commerciële aanbevelingsactiviteiten. Deze vaststelling doet een belangrijke vraag rijzen: heeft België nood aan nieuwe consumentenwetgeving om inbreukmakende influencers aan te pakken?
Huidige situatie in België
In België zijn de regels inzake oneerlijke handelspraktijken opgenomen in boek VI van het Wetboek van Economisch Recht (WER). Het personeel toepassingsgebied van boek VI WER wordt afgebakend door het ondernemingsbegrip uit artikel I.8, 39° WER. Artikel I.8, 39° WER definieert de onderneming als “iedere natuurlijke persoon of rechtspersoon die op duurzame wijze een economisch doel nastreeft, alsmede zijn verenigingen”. Influencers moeten worden aangemerkt als onderneming in de zin van artikel I.8, 39° WER wanneer zij op regelmatige basis tegen betaling producten van derde ondernemingen promoten bij hun volgers. Hoeveel commerciële samenwerkingen een influencer kan aangaan vooraleer er sprake is van een beroepsactiviteit, ligt niet vast. Voor elke influencer moet individueel worden beoordeeld of aan de vereiste van duurzaamheid is voldaan. In de wet wordt evenmin gespecifieerd hoe influencers het commerciële karakter van hun content kenbaar moeten maken. De FOD Economie heeft in 2022 aanbevelingen gepubliceerd voor influencers om meer duidelijkheid te creëren.
In de regel zullen influencers die een onderneming zijn in de zin van artikel I.8, 39° WER, evenzeer een onderneming zijn in de zin van artikel I.1,1° WER. Influencers die onder het algemene ondernemingsbegrip uit artikel I.1, 1° WER vallen, zijn verplicht om zich in te schrijven in de Kruispuntbank van Ondernemingen (KBO) en bepaalde informatie ter beschikking te stellen (zoals bijvoorbeeld het geografische adres en het e-mailadres van de onderneming en het ondernemingsnummer). Bovendien zullen influencers in veel gevallen worden beschouwd als een dienstverlener van de informatiemaatschappij en bijgevolg onderworpen zijn aan de regels inzake elektronische handel (boek XII WER).
Wetsvoorstel gebaseerd op nieuwe Franse wet
Vorig jaar werd in Frankrijk een wet aangenomen ter regulering van influencermarketing[3]. In België werd op 15 september 2023 een wetsvoorstel ingediend in de Kamer dat de inhoud van deze Franse wet grotendeels overneemt[4]. De indieners van het wetsvoorstel willen vooreerst een definitie van de begrippen ‘influencermarketingactiviteit’ en ‘influencer’ opnemen in het WER. Een influencermarketingactiviteit wordt in het wetsvoorstel gedefinieerd als een “activiteit waarbij een of meerdere natuurlijke of rechtspersonen hun bekendheid bij hun volgers onder bezwarende titel inzetten om het publiek onlinecontent aan te bieden waarmee een goed, dienst of eender welke zaak rechtstreeks of onrechtstreeks wordt gepromoot” en een influencer als de “natuurlijke of rechtspersoon die een influencermarketingactiviteit uitoefent”.
Een nieuwe bepaling in het WER moet vervolgens verduidelijken dat de regels inzake oneerlijke handelspraktijken (artikel VI.93 e.v. WER) en de regels omtrent reclame die gelden voor dienstverleners van de informatiemaatschappij (artikel XII.12 WER), van toepassing zijn op influencers. Daarnaast voorziet het wetsvoorstel in een bepaling die aangeeft dat influencers zich moeten inschrijven in de KBO (artikel III.49 WER) en rekening moeten houden met de informatievoorschriften die gelden voor dienstverleners van de informatiemaatschappij (artikel XII.6 WER).
Het is onduidelijk of de definities uit het wetsvoorstel een uitbreiding van het toepassingsgebied van boek VI inhouden. De verwijzing naar een “activiteit” lijkt te impliceren dat er sprake moet zijn van een zekere mate van organisatie. Voor zover dit het geval is, blijft de relevantie van deze bepalingen beperkt: ze herinneren er louter aan dat influencers die beroepsmatig handelen, onderworpen zijn aan het economisch recht.
Strengere transparantievereisten voor influencers?
De indieners van het wetsvoorstel willen echter ook nieuwe, strengere transparantieverplichtingen invoeren voor influencers. Zo zouden influencers verplicht worden om gebruik te maken van de vermelding “Publiciteit” of “Commerciële samenwerking” wanneer zij producten promoten. Deze vermelding moet tijdens de hele duur van de promotie helder, leesbaar en herkenbaar op het beeld of de video moeten verschijnen, ongeacht het formaat ervan. Door influencers gecreëerde en verspreide content met geretoucheerde beelden moeten gepaard gaan met de vermelding “Geretoucheerd beeld” en door influencers gecreëerde en verspreide content met virtuele beelden met de vermelding “Virtueel beeld”.
Zoals eerder aangegeven, voorziet de Richtlijn Oneerlijke Handelspraktijken echter in een maximale harmonisatie van de regels inzake oneerlijke handelspraktijken binnen de EU. Dit betekent dat EU-lidstaten binnen het geharmoniseerde gebied niet kunnen voorzien in minder óf meer bescherming dan door de richtlijn wordt geboden. Strengere transparantievereisten voor influencers moeten dus in principe op Europees niveau worden aangenomen. Zolang strengere Europese regels uitblijven, is het aan de FOD Economie om zoveel mogelijk bewustzijn te creëren omtrent de bestaande regels.
0 reacties