Het bewijs van het recht op vergoeding bij vermenging van eigen en gemeenschappelijke gelden cover

10 nov 2022 | Civil Law & Litigation

Het bewijs van het recht op vergoeding bij vermenging van eigen en gemeenschappelijke gelden

Recente vacatures

Advocaat
Burgerlijk recht
3 - 7 jaar
Antwerpen Oost-Vlaanderen Vlaams-Brabant
Advocaat
Fiscaal recht
5 - 10 jaar
Brussel Vlaams-Brabant
Uitgever
3 - 7 jaar
Antwerpen
Jurist
bestuursrecht internationaal recht Omgevingsrecht Publiek recht sociaal recht
Brussel

Aankomende events

Opgelet: dit artikel werd gepubliceerd op 10/11/2022 en kan daardoor verouderde informatie bevatten.

Dit artikel is een samenvatting van de tekst die Prof. dr. Elisabeth Alofs en Dra. Anne-Sophie Vandenbosch schreven voor het huldeboek Redelijk eigenzinnig… liber amicorum Eric Brewaeys, Philippe Colle, Erna Guldix en Bruno Maes. De auteurs bekijken het lot van eigen gelden die ingevolge storting op een bankrekening vermengd raken met gemeenschappelijke gelden en hoe de stortende echtgenoot vervolgens zijn recht op vergoeding kan aantonen.

Prof. dr. Elisabeth Alofs is hoofddocent, voorzitter van de Vakgroep Privaat- en Economisch Recht en directeur van de Opleiding Notariaat van de Vrije Universiteit Brussel.

Dra. Anne-Sophie Vandenbosch is mandaatassistente bij Vakgroep Privaat- en Economisch Recht van de Vrije Universiteit Brussel.


Het gebeurt regelmatig dat een onder het wettelijk stelsel gehuwde echtgenoot tijdens het huwelijk eigen gelden stort op een persoonlijke of gezamenlijke rekening, waarop ook gemeenschappelijke gelden staan of later terechtkomen. Denk maar aan de echtgenoot die geërfde gelden overmaakt op een gezamenlijke rekening of aan de echtgenoot die de verkoopopbrengst van een eigen woning stort op zijn persoonlijke rekening, waarop hij ook zijn beroepsinkomsten ontvangt.

Hoewel de stortende echtgenoot daarbij vaak in de overtuiging verkeert dat die eigen gelden hem hoe dan ook eigen blijven, is niets minder waar. Het eigendomsstatuut van gelden op een bankrekening wordt bij gehuwden immers niet bepaald door op wiens naam de bankrekening staat (het zogenaamde ‘titularisschap’ van de rekening), maar door het toepasselijk huwelijksvermogensstelsel en dus de huwelijksvermogensrechtelijke kwalificatie van die gelden.

Het eigendomsstatuut van gelden op een bankrekening wordt bij gehuwden niet bepaald door op wiens naam de bankrekening staat, maar door het toepasselijk huwelijksvermogensstelsel.

Voor gehuwden onder het wettelijk stelsel geldt als uitgangspunt dat gelden op een bankrekening, door de toepassing van het wettelijk vermoeden van gemeenschap, behoudens tegenbewijs worden geacht gemeenschappelijk te zijn (art. 2.3.22, § 3 BW, voormalig art. 1405, § 2 oud BW). Het risico is dus reëel dat eigen gelden die worden gestort op een persoonlijke of gezamenlijke bankrekening vroeg of laat met gemeenschappelijke gelden vermengd raken.

Bewijs van het recht op vergoeding: vaak een moeilijk te nemen horde

De problematiek van de storting van eigen gelden op een rekening waarop ook gemeenschappelijke gelden (komen te) staan, komt ten volle tot uiting naar aanleiding van een relatiebreuk. In het kader van de vereffening-verdeling na echtscheiding tracht de stortende echtgenoot immers dikwijls zijn eigen gelden terug te vorderen van de gemeenschap in de vorm van een huwelijksvermogensrechtelijke vergoeding. Het in dat kader te leveren bewijs van zijn recht op vergoeding blijkt echter vaak een moeilijk te nemen horde. Naast het eigen karakter van de gestorte gelden moet de echtgenoot ook het vergoedingsgenererend feit bewijzen. Meer specifiek moet hij aantonen dat zijn eigen gelden door de storting op de bankrekening in de gemeenschap zijn gevallen, ingevolge de vermenging met gemeenschappelijke fondsen (art. 2.3.45 BW, voormalig art. 1434 oud BW).

De vraag wat de vergoedingseiser precies moet aantonen om de vermenging van eigen en gemeenschappelijke gelden te bewijzen vormt in juridische kringen al jaar en dag het voorwerp van controverse. Kan vermenging worden afgeleid uit de loutere storting van eigen gelden op een bankrekening waarop ook gemeenschappelijke gelden (komen te) staan of vormt de vermenging een afzonderlijk bewijselement? En zo ja, hoe moet die vermenging worden aangetoond? De discussie werd eertijds gevoed door een passage uit een Cassatiearrest van 21 januari 2011[1], waarin het Hof van Cassatie stelde dat de storting van eigen gelden op een gemeenschappelijke rekening behoudens tegenbewijs in het gemeenschappelijk vermogen valt en dat het gemeenschappelijk vermogen vergoeding verschuldigd is telkens er eigen gelden in zijn terechtgekomen. Een eerste stroming in de rechtsleer las in dit arrest dat uit het louter bewijs van de storting een weerlegbaar vermoeden van vermenging volgde. Een tweede, strengere strekking verdedigde daarentegen dat naast het bewijs van de storting ook nog het bewijs van een daadwerkelijke vermenging tussen de eigen en gemeenschappelijke gelden moest worden geleverd.

Hof van Cassatie kiest voor strenge interpretatie: bewijs van onomkeerbare vermenging noodzakelijk

In de recente arresten van 4 september 2020[2] en 17 maart 2022[3] heeft het Hof van Cassatie zich bij de tweede, strengere opvatting aangesloten. Het Hof van Cassatie oordeelde dat een echtgenoot die van de gemeenschap vergoeding vordert, moet bewijzen dat vermenging is opgetreden tussen zijn eigen gelden en de gemeenschappelijke gelden. De loutere omstandigheid dat eigen gelden tijdens het huwelijk zijn terechtgekomen op een bankrekening, hetzij op naam van beide echtgenoten, hetzij op naam van één echtgenoot waarop het vermoeden van gemeenschap van toepassing is, volstaat niet.

In het meest recente arrest van 17 maart 2022 verduidelijkt het Hof van Cassatie bovendien dat de vermenging onomkeerbaar moet zijn ingevolge de bewerkingen op de bankrekening, zodat de gestorte eigen gelden niet langer individualiseerbaar zijn en bijgevolg daadwerkelijk in het gemeenschappelijk vermogen zijn terechtgekomen. Het bewijs van die onomkeerbare vermenging kan worden geleverd aan de hand van feitelijke vermoedens.

Naar een verzwaarde bewijslast voor de vergoedingsvorderende echtgenoot?

De recente cassatierechtspraak omtrent het bewijs van de onomkeerbare vermenging van eigen en gemeenschappelijke gelden dreigt de bewijslast in hoofde van de vergoedingsvorderende echtgenoot te verzwaren. Nu blijkt dat de loutere storting niet volstaat, maar ook een onomkeerbare vermenging van de eigen en gemeenschappelijke gelden moet worden aangetoond, dreigt voor veel echtgenoten een onzekere situatie.

Om elke vorm van discussie en bewijsmoeilijkheden te voorkomen, doen echtgenoten er goed aan om de nodige bancaire individualisatie van hun eigen gelden na te streven.

Indien de vergoedingseiser niet slaagt in het bewijs van de onomkeerbare vermenging, riskeert hij immers én zijn eigen gelden kwijt te zijn indien deze geheel of gedeeltelijk werden opgesoupeerd én een huwelijksvermogensrechtelijke vergoeding te mislopen. Om elke vorm van discussie en bewijsmoeilijkheden omtrent het vermengingsvraagstuk te voorkomen, doen echtgenoten er dan ook goed aan om de nodige bancaire individualisatie van hun eigen gelden na te streven. Bovendien kan het opportuun zijn om in de huwelijksovereenkomst specifieke regels op te nemen inzake het bewijs van het recht op vergoeding. Zo is het aangewezen om manifest gewilde vermogensverschuivingen (bv. de verhoging van de levensstandaard van het gezin door middel van eigen gelden) uit te sluiten van de wettelijke vergoedingsplicht. Ook het bepalen van criteria om tot een onomkeerbare vermenging van eigen en gemeenschappelijke gelden te besluiten (bv. de aard, het tijdstip of de omvang van de uitgave), kan relevant zijn. Tot slot kunnen afspraken rond de volgorde en de wijze van de aanrekening van uitgaven op de eigen respectievelijk de gemeenschappelijke tegoeden op eenzelfde rekening (bv. een proportionele aanrekening of toepassing van het FIFO- of LIFO-principe) nuttig zijn om latere discussie te vermijden.

Voor de volledige bijdrage verwijzen we graag naar: E. ALOFS en A.-S. VANDENBOSCH, “Het bewijs van het recht op vergoeding in geval van vermenging van eigen en gemeenschappelijke banktegoeden. Stort het Hof van Cassatie de stortende echtgenoot in de problemen?” in E. ALOFS, E. GOOSSENS, J. VAN DONINCK en K. BYTTEBIER, Redelijk eigenzinnig… liber amicorum Eric Brewaeys, Philippe Colle, Erna Guldix en Bruno Maes, Herentals, Knops Publishing, 2022, 23-48 (te verschijnen).

Wil u graag uw kennis over de vereffening-verdeling na echtscheiding uitdiepen en hebt u interesse om dossiers van vereffening-verdeling na echtscheiding te leren oplossen aan de hand van de wetenschappelijk gefundeerde Excelrekenmethode? Meld u dan aan voor de eerstkomende opleiding ‘Vereffening-verdeling na echtscheiding’, georganiseerd door Prof. dr. Elisabeth Alofs, Dra. Anne-Sophie Vandenbosch vanuit de Opleiding Notariaat van de Vrije Universiteit Brussel via opleiding.notariaat@vub.be.

Lees andere teksten over het huldeboek:


Referenties

[1] Cass. 21 januari 2011, RABG 2011, 946, noot A. RENIERS en TGR 2011, 328, noot F. MOEYKENS.

[2] Cass. 4 september 2020, JLMB 2021, 1664, noot P. DE PAGE, T.Fam. 2021, 114, noot L. VOET, T.Not. 2021, 177, noot C. DE WULF en RW 2020-21, 19, noot A. VAN THIENEN.

[3] Cass. 17 maart 2022, RNB 2022, 307, noot Y.-H. LELEU en T.Not. 2022, 498, noot.

Recente vacatures

Advocaat
Burgerlijk recht
3 - 7 jaar
Antwerpen Oost-Vlaanderen Vlaams-Brabant
Advocaat
Fiscaal recht
5 - 10 jaar
Brussel Vlaams-Brabant
Uitgever
3 - 7 jaar
Antwerpen
Jurist
bestuursrecht internationaal recht Omgevingsrecht Publiek recht sociaal recht
Brussel

Aankomende events

Blijf op de hoogte

Schrijf je in voor de nieuwsbrief

0 Reacties

0 reacties

Een reactie versturen

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.