Opgelet: dit artikel werd gepubliceerd op 22/07/2020 en kan daardoor verouderde informatie bevatten.

 

LAMON op woensdag

Mr. Hugo Lamon is advocaat aan de balie van Limburg en Brussel NL.
Hij publiceert over o.m. ondernemingsrecht en deontologie.

Hij mengt zich al jaren in het maatschappelijk debat over justitie.

Vorige week viel het allerlaatste nummer van het Tijdschrift Deontologie & Tucht (D&T) in de bus. Het feit dat dit slechts enkelen is opgevallen, verklaart meteen ook de reden van de stopzetting: er is te weinig interesse voor een wat afstandelijke benadering van deontologie en tucht. Dat blijft een merkwaardige vaststelling, zeker voor de advocatuur waar de regels die via zelfregulering tot stand komen als fundamenteel worden bestempeld.

Bij vele vrije beroepen wordt verwezen naar begrippen als de waardigheid, de kiesheid en de rechtschapenheid (of varianten van deze morele normen) om gedragsregels op te leggen aan de beoefenaars van het vrij beroep, waarbij een grote appreciatiebevoegdheid wordt overgelaten aan de tuchtinstanties. Bij verschillende vrij beroepen worden die morele normen ingezet om vernieuwers in het beroep aan te pakken. Die krijgen dan het verwijt dat ze zich te fel als ondernemer gedragen. Of het nu architecten, apothekers of dierenartsen zijn, overal worden soortgelijke debatten gevoerd. In de advocatuur duikt het in mindere mate op, allicht omdat daar de laatste jaren inspanningen werden geleverd tot deregulering (zo kunnen advocaten nu veel meer andere activiteiten uitoefenen dan het klassieke baliewerk).

Er blijven nog vele vragen onbeantwoord en er valt zeker nog veel denkwerk te verrichten over de finaliteit van tucht en deontologie. De Orde van artsen herschreef recent de hele artsendeontologie, vertrekkend vanuit de vragen van de samenleving en de patiënt (en dus niet langer vanuit de wensen van de eigen beroepsgroep). Wat mag de burger en de samenleving, maar ook de andere actoren van justitie (magistraten, gerechtsdeurwaarders, enz.) eigenlijk van de advocaat verwachten en kan dat het vertrekpunt zijn van een nieuwe deontologie? Nu het Tijdschrift Deontologie & Tucht verdwijnt, zal wie daarvoor interesse heeft zich (enkel nog) tot Today’s Lawyer kunnen wenden. Het is het enige tijdschrift dat systematisch aandacht heeft voor het ethisch ondernemen van advocaten (en ja, om deontologisch correct te blijven in mijn enthousiasme: ik stond samen met Herman Buyssens en Alex Tallon zes jaar geleden aan de wieg van dit blad).

Het betekent natuurlijk niet dat niemand anders aandacht besteedt aan advocatendeontologie. Zo publiceerde het Tijdschrift voor Privaatrecht in het nummer 2019/3-4 (dat pas vorige week verscheen) een ‘overzicht’ van de problemen van het tuchtrecht en deontologie van de advocatuur. De auteur is al enige tijd gebrouilleerd met de balie en steunt zijn kritiek hoofdzakelijk op een selectieve lezing van zijn eigen eerdere geschriften. Een aantal nieuwe uitdagingen blijven daar onbesproken, terwijl die de deontologie van de advocatuur op korte termijn zullen dooreenschudden.

Zo vond op 14 juli in de Kamercommissie economie een eerste bespreking plaats van het wetsontwerp “betreffende een evenredigheidsbeoordeling voorafgaand aan de invoering of de wijziging van een beroepsreglementering”. Dit wetsontwerp beoogt de richtlijn (EU) 2018/958 om te zetten, wat op uiterlijk op 31 juli een feit zou moeten zijn. De commissie economie besliste echter om de bespreking pas aan te vatten in september.

Deze richtlijn verplicht een evenredigheidstoets uit te voeren voorafgaandelijk aan de invoering of de wijziging van een beroepsreglementering. Die beoordeling heeft tot doel aan te tonen dat de (deontologische) regels die de toegang tot en/of de uitoefening van het beroep beperken, zorgvuldig overwogen zijn, geen discriminatie veroorzaken en alleen maar het algemeen belang nastreven.

De richtlijn (en dus ook het wetsontwerp) voorziet ook in andere verplichtingen: voorafgaande informatie en betrokkenheid van belanghebbenden, de uitwisseling van informatie met andere lidstaten en het toezicht om ervoor te zorgen dat de doelstellingen van de richtlijn blijvend worden nageleefd.

De implementering van die richtlijn is voor de advocatuur niet onschuldig, omdat op een aantal punten het principe van de volledige zelfregulering daarmee op de helling komt. Deontologische regels zullen enkel nog kunnen op grond van een duidelijk gedefinieerd ‘algemeen belang’ (art. 6 – louter economische of administratieve redenen kunnen niet langer). Artikel 7 voorziet de mogelijkheid dat de bevoegde minister een ‘onafhankelijk orgaan’ kan oprichten om daarop toe te zien (dat zal natuurlijk het debat heropenen over de onafhankelijkheid van de advocatuur). Artikel 9 stelt dan weer dat vooraf overleg moet worden georganiseerd met o.m. ‘relevante belanghebbenden’. Rechtzoekenden (maar ook anderen) zullen dus moeten betrokken worden bij de totstandkoming van deontologische regels, wat niets minder is dan een grondige aardverschuiving in de advocatuur. Misschien is het tijd om hernieuwde aandacht te hebben voor concepten als ‘positieve deontologie’, zelfs als het moeilijker wordt om literatuur over deontologie tot bij de lezer te krijgen.

Hugo LAMON

Meer blogposts lezen van Hugo Lamon? Dat kan hier!

Meer weten over Today’s Lawyer?