De laatste jaren zijn er meer en meer werknemers die ervoor kiezen om met de fiets naar het werk te gaan (cfr. cijfers van de FOD Mobiliteit en Vervoer). De steeds langer wordende files, beperktere parkeermogelijkheden, maar ook bijvoorbeeld de bezorgdheid om het klimaat maken het wellicht minder aantrekkelijk om met een wagen naar het werk te pendelen.
Inspringend op deze trend, denken werkgevers er dan ook steeds vaker aan om aan hun werknemers of bedrijfsleiders een bedrijfsfiets ter beschikking te stellen, als alternatief (of ter aanvulling) voor de bedrijfswagen.
Deze initiatieven worden gesteund (en vermoedelijk ook vaak ingegeven) door fiscale incentives die hierop van toepassing zijn. Ook leasingmaatschappijen zijn mee op de fietskar gesprongen en bieden thans specifiek voor de bedrijfsfiets uitgewerkte formules aan.
In deze bijdrage beschrijven wij het fiscale landschap waar deze bedrijfsfietsen momenteel doorheen fietsen.
Het fiscale fietslandschap
Wat is een “fiets”?
Tot nog niet zo heel lang geleden kon er weinig verwarring bestaan over de notie “fiets”. De fiscale administratie verwees – bij gebrek aan een eigen definitie – naar de definiëring van een “rijwiel” in de Wegcode (Com. IB. nr. 66bis/4). Met de opkomst van de elektrische fiets, speed pedelecs, (elektrische) steps, (elektrische) skateboards, hoverboards, monowheels, segways … werd deze definitie minder duidelijk, of ten minste niet langer alomvattend.
De wegcode heeft zich aan deze trend aangepast door de “normale” elektrische fietsen mee als rijwiel te laten kwalificeren, maar de “speed pedelecs” werden als “bromfietsen” gecatalogeerd. Daardoor vielen deze laatste buiten het toepassingsgebied van de fiscale gunstregimes.
Omdat dit niet rijmde met het doel van de wetgever om het gebruik van de fiets voor woon-werkverkeer aan te moedigen, werd het begrip “fiets” in de fiscale gunstbepalingen met ingang van aanslagjaar 2018 vervangen door de bredere notie “rijwiel”.
Ook omtrent de kwalificatie van “koersfietsen” en “mountainbikes” heerste er tot voor kort nog verwarring. In de parlementaire voorbereidingen die voorafgingen aan de invoering van de bredere notie “rijwiel” werd ook deze verwarring/tekortkoming van de baan geveegd en werd op het fiscale fietspad ook plaatsgemaakt voor koersfietsen en mountainbikes.
Vandaag de dag vallen aldus volgende types fietsen onder het toepassingsgebied van de fiscale gunstregimes: klassieke fietsen, koersfietsen, mountainbikes, city bikes, bakfietsen, aangepaste fietsen voor mindervaliden (3 wielen, aandrijving via handgrepen, …), plooibare fietsen, fietsen met elektrische trapondersteuning tot 25 km/u en ten slotte ook de speed pedelecs. Rijtuigen zoals (elektrische) steps, (elektrische) skateboards, hoverboards, monowheels en segways worden daarentegen niet bedoeld.
Hierna zullen wij de term “kwalificerende fiets” hanteren om naar de bredere notie “rijwiel” (al dan niet elektrisch) te verwijzen.
Aftrekbare beroepskosten voor de werkgever
alle kosten die de werkgever specifiek heeft gedaan of gedragen om het gebruik van een kwalificerende fiets voor de woonwerkverplaatsingen van zijn personeelsleden aan te moedigen, waren tot vóór 1 januari 2020 voor 120% aftrekbaar als beroepskost, zowel voor vennootschappen als eenmanszaken (artikel 64ter WIB). Deze verhoogde 120% aftrek werd voor vennootschappen evenwel afgeschaft vanaf aanslagjaar 2021, verbonden aan een belastbaar tijdperk dat ten vroegste aanvangt vanaf 1 januari 2020 (cf. wijziging artikel 194octies WIB). Sindsdien kunnen voormelde kosten nog ‘slechts’ voor 100% worden afgetrokken. In de personenbelasting (dus voor eenmanszaken) bleef de 120%-aftrek wel overeind.
Om de verhoogde aftrek van 120% te bekomen, diende een vennootschap de 20% extra kosten te boeken als een belastingvrije reserve op een aparte rekening van het passief (i.e. onaantastbaarheidsvoorwaarde) (artikel 190bis WIB juncto artikel 190, tweede lid WIB). Hieruit volgt dat deze bijkomende aftrek in de vennootschapsbelasting slechts een tijdelijke extra aftrek vormde. Wanneer de vrijgestelde reserve wordt aangetast (ultimo bij vereffening), zal deze 20% alsnog belast worden.
Voordeel van alle aard
De volgende etappe doorheen het fiscale fietslandschap omhelst de vraag hoe het voordeel dat de werknemers/bedrijfsleiders verkrijgen uit de terbeschikkingstelling van die bedrijfsfiets door hun werkgever, belast moet worden in hun hoofde. Het woon-werk traject vormt immers per principe een privé te dragen kost en in de mate dat de werkgever dit traject faciliteert, verstrekt deze een te belasten “voordeel van alle aard”. Bovendien zullen de desbetreffende werknemers/bedrijfsleiders hun bedrijfsfiets ook vaak voor zuivere privé-verplaatsingen gebruiken.
Het voordeel dat voortvloeit uit de terbeschikkingstelling van een dergelijke fiets door een werkgever aan diens werknemers/bedrijfsleider, is vrijgesteld. Deze vrijstelling betreft zowel het voordeel dat voortvloeit uit de terbeschikkingstelling van de fiets zelf, alsook de toebehoren, met inbegrip van de onderhouds- en stallingskosten (artikel 38, § 1, eerste lid, 14°, b) WIB).
Voorwaarde is wel dat de fiets ‘daadwerkelijk’ wordt gebruikt voor woon-werkverplaatsingen. Niettemin mag de fiets ook voor zuivere privé-verplaatsingen worden gebruikt.
Fietsvergoeding
Werkgevers kunnen hun fietsende medewerkers ook een “cash” fietsvergoeding toekennen voor de met de fiets afgelegde kilometers (woon-werk of werk-werk), en dit los van het feit of hen een bedrijfsfiets ter beschikking wordt gesteld.
Dergelijke kilometervergoedingen voor verplaatsingen tussen de woonplaats en de plaats van tewerkstelling die met een kwalificerende fiets zijn gedaan, zijn vrijgesteld van belastingen bij de genieter (artikel 38, § 1, eerste lid, 14°, a) WIB). Om de vrijstelling te kunnen genieten, mag het bedrag aan toegekende kilometervergoeding niet meer bedragen dan 0,145 euro (0,24 euro geïndexeerd voor aanslagjaar 2021) (artikel 66bis, derde lid WIB). Het gedeelte dat deze grens overschrijdt, is belastbaar als salaris in hoofde van de genieter.
Bovendien bevestigde de fiscale administratie uitdrukkelijk dat de fiscale vrijstelling van de fietsvergoeding cumuleerbaar is met de hierboven vermelde vrijstelling van het voordeel alle aard.
Werkelijke kosten
Wie zijn werkelijke beroepskosten bewijst, heeft ook het recht om zijn werkelijke kosten van het woon-werkverkeer in rekening te brengen (gemaakt met de fiets of de auto). Noteer evenwel dat wanneer de aftrek van de werkelijke beroepskosten wordt toegepast, er geen vrijstelling van forfaitaire fietsvergoedingen meer kan worden verkregen (voor hetzelfde traject) (Com.IB. nr. 66bis/11).
Geen RSZ-bijdragen voor privégebruik fiets
Op het vlak van sociale zekerheid was er in het verleden voor bovenstaande terbeschikkingstelling / vergoedingen enkel een vrijstelling van sociale bijdragen in de mate dat de fiets gebruikt werd voor zuiver beroepsmatige verplaatsingen (werk-werk) en/of woon-werkverkeer.
Echter, ook de sociale wetgever is op de fietskar gesprongen en heeft met ingang van 1 januari 2017 de regeling van de fiscaliteit overgenomen. Op die manier leidt het ter beschikking stellen van een bedrijfsfiets aan een werknemer/bedrijfsleider (zie 2.3) voortaan niet meer tot het bestaan van een voordeel dat onderworpen is aan sociale bijdragen, ook niet voor het gedeelte van zuiver privégebruik.
Daarnaast werd eveneens voorzien dat het toekennen van een fietsvergoeding (zie 2.4) vrijgesteld is van sociale bijdragen.
Conclusie
Bedrijfsfietsen vormen meer en meer een waardig alternatief voor de bedrijfswagen. Dit is niet alleen te danken aan de persoonlijke- en milieuvoordelen die fietsen teweegbrengt, maar ook aan de voordelen op het vlak van fiscaliteit en sociale zekerheid. Concluderend kan men stellen dat de bedrijfsfiets in vele gevallen de bedrijfswagen niet alleen langs de (fiets-)autostrades zal voorbijsteken, maar ook op fiscaal vlak zal zegevieren.
Dimitri Lemaire – Senior Manager Tax & Legal Services – Moore Belgium
Pieter Vandierendonck – Associate Tax & Legal Services – Moore Belgium
Dit artikel is een samenvatting van een bijdrage die eerder verscheen in het maart-nummer 2020 van het Tijdschrift Notarieel Management. Benieuwd naar het vervolg van het artikel? Raadpleeg hier de de abonnementsvoorwaarden.
0 reacties