Artikel door: Véronique Pertry
|
Als advocatenkantoor bent u werkgever van een of meer personeelsleden. U hebt geen of slechts een beperkt aanvullend pensioen (groepsverzekering) opgezet voor deze werknemers: dan lezen u en uw werknemers best deze bijdrage.
Deze werknemers krijgen vanaf 27 maart 2019 de mogelijkheid om toch nog een tweedepijlerpensioen op te bouwen, tenminste indien zij dat zelf wensen. De nieuwe wet tot instelling van het vrij aanvullend pensioen voor werknemers (“VAPW”) verschaft hiertoe het kader. De werkgever kan, indien hij dat wenst, deze pensioenopbouw faciliteren maar zonder de verplichtingen die normaal gepaard gaan met het opzetten en financieren van een aanvullend pensioen via een groepsverzekering of een IBP (instelling voor bedrijfspensioenvoorziening, ook pensioenfonds genoemd).Als advocatenkantoor bent u werkgever van een of meer personeelsleden. U hebt geen of slechts een beperkt aanvullend pensioen (groepsverzekering) opgezet voor deze werknemers: dan lezen u en uw werknemers best deze bijdrage.
Een aanvullend rust- en/of overlevenspensioen
De werknemer bouwt met eigen stortingen een pensioen ter aanvulling van het wettelijk pensioen. Het kan gaan om een rustpensioen en/of om een overlijdenspensioen (vóór of na de pensioenleeftijd), dat uitbetaald wordt in rente of in kapitaal.
Voor elke werknemer
Elke werknemer tewerkgesteld onder arbeidsovereenkomst kan een dergelijke overeenkomst sluiten. Het type arbeidsovereenkomst is niet van belang.
De pensioenovereenkomst vrij te sluiten tussen de werknemer en de pensioeninstelling
Het VAPW lijkt sterk geïnspireerd door de regels van het VAPZ of VAPZbis (ook POZ genoemd) voor de zelfstandigen. Bij het VAPW ligt het initiatief namelijk volledig bij de werknemer. De werknemer kiest individueel en vrij of hij voor zichzelf een aanvullend pensioen wil opbouwen. Hij sluit hiertoe zelf een pensioenovereenkomst met een pensioeninstelling (verzekeringsmaatschappij of IBP). De werkgever is geen partij bij deze overeenkomst.
De werknemer kiest zelf voor elk jaar van opbouw welke bijdrage hij wenst te betalen, weliswaar binnen bepaalde limieten. De werknemer beslist zelf wanneer hij wenst te stoppen met de verdere opbouw van zijn VAPW.
De bijdragen gaan af van het nettoloon van de werknemer
Het is de werknemer die de last van de bijdrage draagt. De werkgever moet de werknemersbijdrage inhouden op het (netto)loon van de werknemer en doorstorten aan de pensioeninstelling.
Bijdrage voor 2019 maximaal 3% van het loon, minimaal 1.600 euro
De werknemer kiest zelf hoeveel hij bijdraagt. De achterliggende idee is dat het VAPW aan elke werknemer de (bijkomende) kans moet bieden om een aanvullend pensioen op te bouwen op basis van bijdragen van maximaal 3% van zijn loon. Als een werknemer kiest voor VAPW, kan hij wel minimaal 1.600 euro (980 euro geïndexeerd) bijdragen voor 2019.
Zo zal bijvoorbeeld voor een werknemer met een loon van 70.000 euro de maximale bijdrage gelijk zijn aan 2.100 euro; voor een werknemer met een loon van 40.000 euro is de maximale bijdrage gelijk aan 1.600 euro.
Het referentieloon dat gebruikt wordt voor de berekening, is het totale brutoloon (onderworpen aan sociale zekerheid) dat de werknemer genoot in het jaar N-2. Dus voor een pensioenbijdrage in 2019 (jaar N) zal het brutoloon van 2017 relevant zijn.
De wet laat geen “backservice” toe voor eventuele (vroegere) jaren van de loopbaan gedurende dewelke geen of slechts een beperkt aanvullend pensioen werd opgebouwd.
Wanneer de werknemer reeds een aanvullende pensioentoezegging geniet, dan wordt een aftrek toegepast
De 3% is inderdaad een maximale bijdrage. Wanneer de werknemer reeds een of meer aanvullende pensioentoezeggingen van de tweede pijler geniet (dus pensioentoezegging door de werkgever of op niveau van de sector), dan moet deze pensioenopbouw afgetrokken worden van het maximale bijdragebudget. De wet schrijft voor hoe die aftrek moet gebeuren.
De typische fiscale en parafiscale lasten op de bijdragen
De fiscale gunstregeling geldt vanaf 2020 voor de bijdragen betaald in 2019.
De bijdragen zijn onderworpen aan 4,4% verzekeringstaks en geven aanleiding tot een belastingvermindering van 30% in de personenbelasting (mits respect van de 80% regel).
De bijdragen zijn niet onderworpen aan de bijzondere sociale bijdrage van 8,86%.
De verplichtingen van de werkgever zijn uitermate beperkt
De enige verplichting voor de werkgever bestaat erin dat hij, wanneer een werknemer hem meedeelt dat hij deelneemt aan het VAPW, de bijdrage moet inhouden op het nettoloon en deze door moet storten aan de pensioeninstelling die de werknemer hem aanwijst.
De werkgever zelf is niet de juridische inrichter van het aanvullend pensioen. Hij heeft niet de verplichtingen die de Wet Aanvullende Pensioenen voor werknemers hem bijvoorbeeld bij een groepsverzekering opleggen. Dus geen pensioenreglement, geen rendementsgarantie, geen informatie- noch consultatieverplichtingen, etc.
Toch kan de werkgever het VAPW faciliteren
De werkgever heeft de mogelijkheid, doch niet de verplichting, om een kaderovereenkomst te sluiten met een pensioeninstelling. Zijn werknemers kunnen dan, maar moeten niet, hun individuele pensioenovereenkomst sluiten met die pensioeninstelling.
Het VAPW wordt uitbetaald bij pensionering
Bij de pensionering van de werknemer: de uitbetaling gebeurt in de regel op het ogenblik dat hij zijn wettelijk pensioen als werknemer opneemt.
De opbouw van het VAPW is te volgen op mypension.be
De werknemer zal de opbouw van zijn VAPW kunnen volgen via mypension.be.
De nieuwe wet bevat wel quasi geen bepalingen die de werknemer een bijzondere bescherming verlenen. Het rendement op de gestorte bijdragen zal datgene zijn dat volgt uit de pensioenovereenkomst. Deze overeenkomst kan een resultaats- of een middelenverbintenis vanwege de pensioeninstelling bevatten (“tak 21” versus “tak 23”).
Het zal dus aan de begunstigde zijn om zich goed te informeren over welke rechten en waarborgen hij precies kan putten uit de pensioenovereenkomst.
De pensioenuitkering zal worden belast tegen het tarief van 10% bij uitkering bij pensionering of bij overlijden en is aan beperkte sociale inhoudingen onderworpen.
Conclusie
Voor werkgevers die niet wensen over te gaan tot het opzetten van een ondernemingspensioentoezegging, biedt het VAPW een ernstig alternatief: zij kunnen via het afsluiten van een kaderovereenkomst met een pensioeninstelling de mogelijkheid bieden aan hun personeel om, wellicht aan iets gunstiger voorwaarden dan zonder kaderovereenkomst, een aanvullend pensioen op te bouwen met bijdragen ten belope van maximum 3% van hun loon gekoppeld aan een aantrekkelijk fiscaal regime.
Advocaat (partner) bij Eubelius
0 reacties