Het WVV vervangt niet alleen het bestaande Wetboek van Vennootschappen. Ook de VZW-wet van 27 juni 1921 en de wet op de beroepsverenigingen van 31 maart 1898 verdwijnen.
Eerder had de hervorming van het ondernemingsrecht – onder meer door de afschaffing van het wetboek van koophandel – al een ingrijpende invloed op de bestaande verenigingen en stichtingen. Zo werd het onderscheid tussen handelaar en niet-handelaar opgeheven en wordt er een algemeen ondernemingsbegrip ingevoerd. Het WVV voegt nog een aantal nieuwe, fundamentele wijzigingen toe aan het verenigingsrecht, waarvan we hieronder de meest belangrijke toelichten.
1. Wat voorafging
Het “nieuwe” ondernemingsrecht schafte het voorbijgestreefde juridische begrip “handelaar“ in 2018 af.
Het Wetboek Economisch Recht (WER) kwalificeert voortaan – onder meer – elke rechtspersoon, en dus ook de (internationale) verenigingen zonder winstoogmerk, als een onderneming. Dit betekent dat deze laatste ook aan de vereisten van dit wetboek moeten voldoen.
Dit uit zich onder meer in de volgende ingrijpende wijzigingen:
- Verenigingen kunnen voortaan failliet worden verklaard: sinds 1 mei 2018 kunnen ook verenigingen beroep doen op een procedure van gerechtelijke reorganisatie en/of een faillissement aanvragen. De faillissementswet en de wet op de continuïteit van ondernemingen werden immers overgeheveld naar boek XX van het WER.
- Het voorgaande impliceert meteen ook dat verenigingsschuldeisers een faillissement kunnen uitlokken. Bestuurders van (I)VZW’s lopen in theorie ook een verhoogd risico op een daarmee samenhangende bestuurdersaansprakelijkheid;
- Een vereniging heeft voortaan de plicht facturen binnen een korte termijn te betwisten, indien zij hiermee niet akkoord gaat;
- Alle geschillen inzake een vereniging worden nu door de ondernemingsrechtbank behandeld, en komen niet langer voor de rechtbank van eerste aanleg.
2. Het WVV heeft op zijn beurt de volgende bijkomende wijzigingen in petto
2.1 De uitoefening van economische activiteiten als criterium van onderscheid valt weg
Een van de voornaamste wijzigingen van het WVV bestaat erin dat het criterium van onderscheid tussen vennootschappen en verengingen niet langer op het winstoogmerk zal berusten.
VZW’s mogen voortaan op onbeperkte wijze economische activiteiten hebben.
De discussie over hoeveel commerciële activiteiten er in het kader van een belangeloos doel konden worden ontwikkeld, en de daarmee gepaard gaande rechtspraak, wordt daarmee definitief beslecht.
De nieuwe benadering van het ondernemingsbegrip heeft er rechtstreeks toe geleid dat het klassieke onderscheid tussen vennootschappen en verenigingen zonder winstoogmerk in vraag werd gesteld. Voor VZW’s was niet alleen elke winstuitkering verboden, ook de uitoefening van een industriële en commerciële activiteit als hoofdactiviteit, zelfs als die hun belangeloos oogmerk volledig ondersteunde, was onder het oude stelsel (in principe) verboden. Het winstoogmerk maakte immers intrinsiek deel van activiteiten die aan vennootschappen was voorbehouden.
Deze (verouderde) zienswijze wordt overboord gegooid. Het WVV, dat verder bouwt op het ondernemersbegrip van het het WER, laat toe dat een VZW gelijk welke activiteit uitoefent om in de nodige financiële middelen te voorzien ter verwezenlijking van het “belangeloos voorwerp“ (d.i. de nieuwe benaming voor “belangeloos doel”) van de vereniging in kwestie.
2.2 Winstuitkeringsoogmerk als nieuw criterium van onderscheid
Het onderscheid tussen vennootschappen en verenigingen bestaat er voortaan in dat een vennootschap tot doel heeft om minstens een deel van haar winsten aan haar vennoten uit te keren, en een vereniging niet.
Deze nieuwe benadering leidt tot een vervaging van het winstoogmerk als onderscheidend criterium van deze beide samenwerkingsvormen, en een verschuiving naar het winstuitkeringsoogmerk.
Elke uitkering van winsten door een vereniging is zonder meer verboden. Meer zelfs: een vereniging waarvan het doel duidelijk bestaat uit het uitkeren van winsten, al dan niet op slinkse wijze, zal strijden met de openbare orde en op basis van het WVV zonder pardon nietig kunnen worden verklaard.
Elke belanghebbende zal een dergelijke vordering kunnen instellen. Omgekeerd kan een vennootschap, naast een klassiek winstdoel, eveneens een belangeloos doel hebben waartoe zij een deel van haar winsten bestemt.
Daardoor verliest de vennootschap met sociaal oogmerk elke bestaansreden als afzonderlijke rechtsvorm. Dergelijke samenwerkingsvorm is hetzij een vennootschap als zij, zoals meestal het geval is, haar vennoten een beperkte vergoeding toekent in ruil voor hun inbreng, hetzij een vereniging als haar statuten elke winstuitkering verbieden.
Een belangrijk gevolg is dat, indien een VZW commerciële activiteiten heeft, dit kan leiden tot een onderwerping aan de vennootschapsbelasting. Dit was eerder ook al mogelijk, maar dit principe wint nu aan belang.
Een aangepaste organisatie van de activiteiten van de (i)VZW en/of wijziging van de ondernemingsstructuur wordt daardoor nog belangrijker. Zo kan ervoor gezorgd worden dat niet alle activiteiten van verenigingen en vennootschappen onder de vennootschapsbelasting vallen. Hetzelfde geldt voor eventuele BTW- verplichtingen.
2.3 Wijzigingen inzake de oprichting van VZW’s
Een VZW kan door twee personen (in plaats van minstens drie personen) worden opgericht.
2.4 Wijzigingen inzake het beheer van de vereniging
De raad van bestuur van de vereniging moet minimaal drie bestuurders tellen, tenzij er maar twee leden zijn. In dat geval volstaan twee bestuurders. Het bestuursorgaan hoeft niet langer minder leden tellen dan er leden van de algemene vergadering zijn.
Bestuurders van een VZW mogen een normale, marktconforme vergoeding genieten, wat in de lijn ligt van het nieuwe winstuitkeringsverbod binnen VZW’s. Indien men hogere bestuurdersvergoedingen dan gebruikelijk zou toekennen, zal dit als een (verboden) winstuitkering worden gekwalificeerd. In het algemeen zullen alle verrichtingen waardoor de activa van een vereniging dalen of haar passiva stijgen en waarvoor de VZW geen tegenprestatie ontvangt, of waarvoor de tegenprestatie duidelijk te laag is, logischerwijs als een verboden onrechtstreekse winstuitkering worden beschouwd.
Het WVV past de verscherpte belangenconflictenregeling voor vennootschapsbestuurders nu ook toe op beheerders van een VZW, wat verder kadert in de gelijkschakeling van het wettelijk regime voor vennootschappen en verenigingen.
2.5 Belangenconflicten in de VZW
De (vroegere) wet op de verenigingen en stichtingen omvatte geen regeling indien een bestuurder een tegengesteld belang heeft bij een beslissing, waardoor men dus aangewezen was op een (eventuele) regeling in de statuten.
Door de invoering van het WVV gelden voor grote verenigingen voortaan dezelfde regels rond belangenconflicten als voor vennootschappen.
Voor de kleine VZW’s, wordt er enkel een meldings- en onthoudingsplicht voor de betrokken bestuurder voorzien, zodat zij niet met zware formaliteiten worden bezwaard.
Deze belangenconflictenregeling kan o.m. een belangrijk wapen zijn om het verbod op onrechtstreekse uitkeringen af te dwingen, maar niets belet een VZW om nog andere (strengere) belangenconflictenregels op te nemen in de statuten. Ook kunnen kleine VZW’s de regeling voor grote VZW’s statutair overnemen, indien zij dat opportuun achten.
2.6 Vaste vertegenwoordigers
Een rechtspersoon die een mandaat als bestuurder in een VZW uitoefent, moet altijd een fysieke persoon als vaste vertegenwoordiger aanduiden, net zoals bij vennootschappen.
Deze natuurlijke persoon kan slechts in één hoedanigheid zetelen in het bestuursorgaan.
Het is dus niet langer mogelijk om in éénzelfde bestuursorgaan als vaste vertegenwoordiger van diverse rechtspersonen, al dan niet gecombineerd met een bestuurdersmandaat als natuurlijk persoon, te zetelen. Deze regel geldt overigens voortaan voor zowel vennootschappen als verenigingen.
2.7 Reorganisatie en herstructurering van VZW’s
Fusies en reorganisaties van VZW’s worden mogelijk.
Het is voortaan mogelijk om twee of meer VZW’s samen te voegen zonder de noodzaak om de “opgeslorpte” VZW’s te ontbinden en te vereffenen. Een “opgeslorpte” VZW gaat zonder vereffening op in de overnemende VZW, net zoals bij vennootschappen het geval is.
Er zijn verder ook nieuwe (en strengere) regels met betrekking tot de vrijwillige en gedwongen ontbinding van een VZW. Zo kan een VZW die haar jaarrekening eenmalig of laattijdig neerlegt, net zoals bij vennootschappen, te maken krijgen met een gerechtelijke ontbinding, op vordering van iedere belanghebbende of het openbaar ministerie.
2.8 Tot slot
De beroepsvereniging wordt, gelet op de afschaffing van de wet op de beroepsverenigingen van 31 maart 1898, geïntegreerd in het WVV, onder de vorm van de VZW “erkend als beroepsvereniging”. De internationale VZW wordt als verenigingsvorm behouden.
Het spreekt voor zich dat wij u graag bijstaan indien u met betrekking tot het voorgaande en/of het beheer van uw vereniging vragen zoudt hebben. Aarzel dus zeker niet om ons te contacteren via info@seeds.law of per telefoon +32 (0)2 747 40 07.
Toon Rummens
Meer lezen van deze auteur? Dat kan hier!
0 reacties