In de klassieke opvatting van de strafprocedure is de opdracht van de procureur des Konings, als procespartij, duidelijk. Waar de burger een toegang tot de strafrechter heeft wanneer zijn persoonlijk belang onrecht wordt aangedaan, heeft de procureur die wanneer het algemeen belang het vereist. Omdat het algemeen belang in onze maatschappijopvatting het persoonlijke overstijgt heeft de procureur meer opdrachten en bevoegdheden dan de burger.
De procureur moet ook opsporen en kan in een opsporingsonderzoek beroep doen op ambtenaren met gerechtelijke bevoegdheden. De klassieke procedure geeft aan alle partijen voldoende mogelijkheden om hun verschil in mening op behoorlijke wijze aan bod te laten komen. Daartoe dienen schriftelijke vorderingen en conclusies en het mondeling debat voor de rechter. Het is ook op basis van deze handelingen en stukken dat de strafrechter in staat gesteld wordt met kennis van zaken te oordelen en er de rechten van alle betrokken partijen in te vrijwaren.
De wetgever heeft echter in recente hervormingen geoordeeld dat voorgaande voorzieningen niet volstaan om tot een behoorlijke afhandeling van strafbare feiten te komen. Enerzijds heeft de wet Franchimont de opdracht van de procureur en van de onderzoeksrechter verduidelijkt. De procureur blijft verantwoordelijk voor de opsporing en de vervolging maar kan nu ook op wettelijke basis seponeren, niet vervolgen. De onderzoeksrechter moet alle maatregelen nemen die de rechtscolleges in staat stellen met kennis van zaken te oordelen.
Twee andere hervormingen hebben de opdracht van de procureur evenwel uitgebreid. Door de afkoopwet kan de procureur nu ook onderhandelen met de advocaat van de verdachte. In de bemiddelingsprocedure kan de procureur al dan niet op pretoriaanse wijze bemiddelen. Deze nieuwe opdracht tot onderhandeling en bemiddeling wijzigt ook andere voorzieningen. Al wat een onderzoeksrechter doet moet schriftelijk en met bijstand van de griffier worden weergegeven en gemotiveerd. Daardoor kunnen alle partijen en de strafrechter bij de afhandeling tijdens het definitief onderzoek op de zitting er toezicht op uitoefenen. Omdat die zitting openbaar is kan ook gezien worden hoe recht wordt gedaan. Bij de vertrouwelijke onderhandeling en de bemiddeling zijn voorgaande waarborgen die overeenstemmen met de vereisten van het eerlijk proces niet aanwezig. Dezelfde opmerking kan worden gemaakt wanneer het openbaar ministerie seponeert.
Het kan niet worden ontkend dat de nieuwe uitgebreide opdrachten van de procureur in vergelijking met deze van de onderzoeksrechter niet dezelfde waarborgen bieden. Dat het op onafhankelijke wijze moet gebeuren is niet ingegeven door de persoonlijke ingesteldheid van de parketmagistraat maar vindt zijn waarborg in de procedurevoorschriften.
In het licht van de redenen waarom de commissie Franchimont werd opgericht, van de door het eerste Bendeonderzoek vastgestelde overmacht van het openbaar ministerie op de onderzoeksstrategie en op de onderzoekspistes, kan worden opgemerkt dat de na de wet Franchimont doorgevoerde hervormingen dit overwicht eerder hebben bevestigd dan dat er aan verholpen werd.
De vraag is dubbel: Is het statuut van de parketmagistraat door de uitgebreide nieuwe opdrachten en vooral door de afgeschermde wijze waarop er wordt gehandeld niet ernstig gewijzigd? Anderzijds dwingt ook de afwezigheid van extern toezicht daarop tot de vraag of deze wijzen van afhandeling nog wel voldoen aan de vereisten van het eerlijk proces. Niet vervolgen is immers even belangrijk als proceshandeling als het wél te doen. Het Grondwettelijk Hof heeft wat het tweede element betreft reeds een duidelijk antwoord gegeven: daadwerkelijk rechterlijk toezicht is noodzakelijk. Blijft de vraag hoe dit toezicht kan uitgeoefend worden wanneer het openbaar ministerie enkel bemiddelt, de onderhandeling niet door een afkoop wordt gevolgd, er wordt geseponeerd.
0 reacties