De Belgische antiwitwaswet van eind 2017 zet een Europese richtlijn om die voorziet in nieuwe maatregelen tegen witwassen en de financiering van terrorisme. De wet verplicht ondernemingen om in het UBO-register te registreren wie de ‘uiteindelijke begunstigde’ is en heeft als doel vast te stellen wie er effectief achter een juridische entiteit zit. Bij de omzetting van deze richtlijn naar Belgisch recht heeft de wetgever zich wederom uitgesloofd om strenger te zijn dan wat Europa ons vraagt, in het jargon ook wel ‘gold plating’ genoemd. Het resultaat is zoals steeds hetzelfde: een nodeloze complexiteit voor ondernemingen en burgers.
Zo voorziet de Europese richtlijn in de eerste plaats dat beursgenoteerde vennootschappen uitgesloten zijn van de verplichting om het UBO-register in te vullen. De Belgische wetgever heeft dat jammer genoeg compleet genegeerd door ook beursgenoteerde vennootschappen alsnog die verplichting op te leggen. Dergelijke ondernemingen moeten nochtans aan heel wat transparantievereisten voldoen en heel wat informatie verstrekken aan de Autoriteit voor Financiële Markten en Diensten (FSMA), maar die gegevens zijn volgens de Belgische administratie niet gelijkwaardig aan de vereiste informatie in het UBO-register.
De Thesaurie, die verantwoordelijk is voor het UBO register binnen de FOD Financiën, heeft dit enigszins proberen te corrigeren door in een update van haar ‘FAQ – UBO register’ van 19 juli 2019 – “gegeven ter informatieve titel” – de beursgenoteerde vennootschappen uit te sluiten van registratieplicht. Het uitvoeringsbesluit van 30 juli 2018 blijft voor de definitie van informatieplichtige echter verwijzen naar de Wet van 18 september 2017 die het heeft over “in België opgerichte vennootschappen” zonder meer. Dit zorgt enerzijds voor rechtsonzekerheid en lost anderzijds de administratieve last voor de beursgenoteerde vennootschappen niet op aangezien deze vennootschap vaak dochtervennootschappen zal hebben met eenzelfde transparantie plicht maar de UBO-registratiedans dan toch niet kunnen ontspringen.
Daarnaast heeft de wetgever het geval van vennootschappen zonder rechtspersoonlijkheid onvoldoende bestudeerd. Het nieuwe Wetboek Economisch Recht legt die ondernemingen immers al heel wat transparantievoorwaarden op.
Ten derde voorziet de regelgeving dat alle vzw’s, ivzw’s en stichtingen opgericht in België beschouwd worden als ‘informatieplichtigen’ zoals voorzien in de antiwitwaswet, wat betekent dat ook kleine oftewel ‘micro’-vzw’s geacht worden het UBO-register in te vullen. Men zou er bijvoorbeeld voor kunnen kiezen om vzw’s en stichtingen die niet verplicht zijn om een jaarrekening neer te leggen vrij te stellen, wat niet gebeurd is. De kans dat een lokale vissersvereniging of kaartclub een dekmantel is voor terrorisme is nochtans verwaarloosbaar.
Bovendien staan de bestuurders van die vzw’s al geregistreerd in de Kruispuntbank voor Ondernemingen (KBO), die publiek raadpleegbaar is. Het feit dat dergelijke informatie twee keer aan de overheid bezorgd moet worden, is met andere woorden in strijd met het ‘only once’-principe.
Uiteindelijk zal de UBO steeds een natuurlijke persoon zijn, wat in de praktijk een administratieve beslommering vanjewelste is, bijvoorbeeld wanneer de raad van bestuur van een vzw bestaat uit vennootschappen. Kan de bestuurder van een vennootschap, die op haar beurt haar eigen UBO-verplichtingen heeft, deze verantwoordelijkheid niet overnemen? Door het systeem van ‘tussenlagen’ aan te houden en te blijven graven naar een natuurlijke persoon is de kans op systeemvervuiling – en dus op fouten in het UBO-register – aanzienlijk.
Ook op privacyvlak knelt er een schoentje. In haar advies wijst de Gegevensbeschermingsautoriteit (GBA) erop dat de toegang tot het UBO-register steeds de proportionaliteitstoetsing moet doorstaan. Zo mag elke persoon of organisatie die een legitiem belang aantoont het register consulteren. Dat is wel degelijk problematisch, in die zin dat het concept ‘legitiem belang’ breed en ongedefinieerd is. Met andere woorden, eender wie kan dit register raadplegen, wat onmogelijk de bedoeling kan zijn. Het is ook zo dat de personen geïdentificeerd als uiteindelijke economische begunstigden niet automatisch verwittigd worden wanneer hun gegevens worden opgevraagd. Tot slot staat er ook een limiet op de opvraagtermijn voor die consultatie-informatie, zijnde zes maanden. Dat is kennelijk onredelijk.
Het is duidelijk dat de Belgische regelgeving te streng is en het uiteindelijke doel voorbijschiet, met name het bestrijden van terrorisme en witwaspraktijken. Een aanpassing dringt zich dan ook op. Bedrijven kreunen nu al onder complexe en overbodige administratieve verplichtingen. Uitsloverij ten aanzien van de Europese wetgeving is dan ook nodeloos.
Philippe Lambrecht
Verbond van Belgische Ondernemingen
Bekijk hier het Advocatennet-interview met Philippe Lambrecht over het UBO-register:
0 reacties