19 nov 2019 | Expertise, Ondernemingsrecht

Hoe hoog is de belastingdruk in de cockpit?

Door Tiberghien

Recente vacatures

Advocaat
Burgerlijk recht
3 - 7 jaar
Antwerpen Oost-Vlaanderen Vlaams-Brabant
Advocaat
Fiscaal recht
5 - 10 jaar
Brussel Vlaams-Brabant
Uitgever
3 - 7 jaar
Antwerpen
Jurist
bestuursrecht internationaal recht Omgevingsrecht Publiek recht sociaal recht
Brussel

Aankomende events

Opgelet: dit artikel werd gepubliceerd op 19/11/2019 en kan daardoor verouderde informatie bevatten.

Fiscaal

Het internationaal fiscaal recht kent specifieke regels voor luchtvaartpersoneel. In tegenstelling tot wat de titel van dit artikel doet vermoeden, zijn deze bijzondere bepalingen niet enkel van toepassing op piloten en copiloten, maar ook op stewards en stewardessen.

Anders dan bij “gewone” werknemers, bepaalt artikel 15 §3 van de internationale dubbelbelastingverdragen doorgaans dat piloten en cabinepersoneel aan boord van een vliegtuig actief binnen het internationaal vliegverkeer belast worden in het land waar de werkelijke leiding van de onderneming die het vliegtuig exploiteert is gevestigd (dubbelbelastingverdragen die gebaseerd zijn op het oude OESO-modelverdrag).

Een Belgische piloot die werkt aan boord van een vliegtuig actief binnen het internationaal vliegverkeer, voor een luchtvaartmaatschappij waarvan de werkelijke leiding gelegen is in Duitsland, zal in principe in Duitsland belastbaar zijn op zijn loon.

De piloot moet zijn wereldwijd inkomen in België aangeven. Als Duitsland (het land van de vestiging van de werkelijke leiding van de onderneming) heffingsbevoegd is, zal België voor dit inkomen een voorkoming van dubbele belasting verlenen op basis van de vrijstellingsmethode (met progressievoorbehoud).

Het voorgaande kan tot een fiscaal voordeel leiden als de belastingdruk in het betreffende vestigingsland (in ons voorbeeld Duitsland) lager is dan in België.

In de praktijk is het echter niet altijd eenvoudig om te bepalen waar de werkelijke leiding van de luchtvaartmaatschappij gevestigd is, in het bijzonder indien de operationele leiding gelegen is in een ander land dan het land waar het hoofdkantoor is gesitueerd of de (formele) ‘werkgever’ van het cabinepersoneelslid gevestigd is. Daarenboven moet altijd worden nagegaan of de verschillende toepassingsvoorwaarden van artikel 15 §3 wel degelijk vervuld zijn. Indien de specifieke regels voor het luchtvaartpersoneel niet van toepassing zijn, bepalen de reguliere toewijzingsbepalingen voor werknemers welk land heffingsbevoegd is (artikel 15 §1 en §2 van het OESO-modelverdrag).

Let wel, de meer recentere dubbelbelastingverdragen (dubbelbelastingverdragen die gebaseerd zijn op het 2017 OESO – modelverdrag) voorzien een nieuwe regeling in artikel 15 §3 in die zin dat de woonstaat van het personeelslid nu principieel heffingsbevoegd is. Echter, de meeste bestaande dubbelbelastingverdragen zijn vandaag nog gebaseerd op het oude OESO – modelverdrag.

Sociale zekerheid

Binnen de EU is het voor cockpit- en cabinepersoneel op grond van de Verordening 883/04 sinds 2012 bepalend waar hun thuisbasis zich bevindt. De thuisbasis is de plaats waar piloten en cabinepersoneel hun dienstperiode gewoonlijk beginnen en eindigen en waar de onderneming geen verantwoordelijkheid draagt voor de accommodatie van de bemanning.

Een in België wonende piloot die voor een luchtvaartmaatschappij gevestigd in Duitsland vliegt en normaal gesproken zijn diensten in Parijs begint en eindigt, dient zich in Frankrijk te verzekeren voor sociale zekerheidsdoeleinden.

Indien de piloot in België woont maar buiten de EU in dienstbetrekking werkzaam is én de hierboven genoemde verordening niet van toepassing is (dit hangt af van de feiten), dan moet men terugvallen op een bilateraal sociale zekerheidsverdrag of bij gebrek hieraan de nationale socialezekerheidswetgeving(en).

En in de stuurkamer?

Zeevarenden in dienstverband vallen in principe onder dezelfde fiscale internationale regels als het cabinepersoneel. Het uitgangspunt is ook hier in de meeste dubbelbelastingverdragen dat het land waar de werkelijke leiding van de onderneming die het schip exploiteert gevestigd is, heffingsbevoegd is.

Op vlak van sociale zekerheid verschillen de regels. Het aanknopingspunt is hier de vlag waaronder het schip vaart. Indien het schip onder een EU-vlag vaart, is in principe de sociale zekerheid van dat land van toepassing, maar er bestaan uitzonderingen (Europese Verordening 883/2004).

Maar zelfs indien het schip niet onder EU-vlag vaart, kan de Verordening 883/2004 van toepassing zijn indien de werknemer in een andere EER lidstaat woont dat deze waarin zijn werkgever gevestigd is. Het Hof van Justitie (HvJ C-631/17 van 8 mei 2019) oordeelde recent dat de werknemer desgevallend onderworpen is aan de sociale zekerheid van zijn woonstaat.

Indien de Verordening 883/2004 geen toepassing vindt, bevatten bilaterale sociale zekerheidsverdragen en nationale socialezekerheidswetgeving andere regels.

***

Uit het bovenstaande blijkt dat het vaststellen van de juiste fiscale en sociale zekerheidsrechtelijke gevolgen bij de verwerving van inkomen door piloten en zeevarenden een boeiend maar ingewikkelde analyse is. Het is duidelijk dat de complexiteit van dit onderwerp het noodzakelijk maakt deskundig advies in te winnen. Wij assisteren u hier uiteraard met plezier bij.

Katrien Bollen – Senior Associate (katrien.bollen@tiberghien.com)

Laurine Vanherck – Associate (laurine.vanherck@tiberghien.com)

Tiberghien

Recente vacatures

Advocaat
Burgerlijk recht
3 - 7 jaar
Antwerpen Oost-Vlaanderen Vlaams-Brabant
Advocaat
Fiscaal recht
5 - 10 jaar
Brussel Vlaams-Brabant
Uitgever
3 - 7 jaar
Antwerpen
Jurist
bestuursrecht internationaal recht Omgevingsrecht Publiek recht sociaal recht
Brussel

Aankomende events

Blijf op de hoogte

Schrijf je in voor de nieuwsbrief

0 Reacties

0 reacties

Een reactie versturen

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

Deze site gebruikt Akismet om spam te verminderen. Bekijk hoe je reactie-gegevens worden verwerkt.