LAMON op woensdag Mr. Hugo Lamon is advocaat aan de balie van Limburg en Brussel NL. Hij mengt zich al jaren in het maatschappelijk debat over justitie. |
De psychologencommissie, het tuchtorgaan van zij die de beschermde titel van ‘psycholoog’ willen hanteren, kwam in een mediastorm terecht. De aanleiding was een lichte tuchtstraf voor een psychologe die ook pornofilms produceert. Volgens mediaberichten (de uitspraak zelf van de tuchtrechter is niet publiek, maar dat verhindert blijkbaar niemand om ze te becommentariëren) zou de betrokkene de waardigheid van het beroep geschonden hebben met foto’s uit de privésfeer die ze wel heel publiekelijk heeft gepost op sociale media. De inkijk in haar boezem en de wijze waarop ze haar benen in de etalage zette, werd klaarblijkelijk strijdig bevonden met de waardigheid van het beroep. Een tsunami van verontwaardiging volgde. Rechtgeaarde feministen zagen er een aanval in op de vrouw en anderen het bewijs dat het tuchtorgaan nog in de 19de eeuw is blijven steken door zich in te laten met het privéleven. Is er nog ruimte voor een wat breder perspectief in dit verhit debat?
Beoefenaars van vrije beroepen zijn ondernemers die een economische activiteit uitoefenen. In dat opzicht verschillen psychologen, dierenartsen, apothekers, artsen, architecten, advocaten en alle andere vrije beroepen niet van andere ondernemers: ze willen een inkomen verwerven en liefst meer dan alleen maar het beleg op hun boterham. Toch zijn ze op één punt verschillend van juweliers of GSM-verkopers: ze moeten niet alleen hun klant (cliënt of patiënt) tevredenstellen, maar hebben ook een taak van algemeen belang. Ze zijn ook verantwoordelijk voor de handhaving van o.m. de volksgezondheid, het dierenwelzijn, de rechtsstaat of het psychologisch welzijn. Precies om die reden wordt hen een zeker monopolie toegekend maar dan moeten ze ook de deontologische regels van de beroepsgroep respecteren. De deontologische codes bevatten in essentie regels om de onafhankelijkheid en het beroepsgeheim te bewaren maar daarnaast ook de verplichting om “de eer, de waardigheid en de kiesheid” (of varianten daarvan) te respecteren. Dat heeft ook betrekking op gedragingen in het privéleven. Het principe is duidelijk: wanneer aan een bepaalde beroepsgroep een zeker monopolie wordt toegekend, moet die beoefenaar van dat beroep dit vertrouwen ook uitstralen.
Die ‘waardigheid’ is natuurlijk een evolutief begrip. In 1844 vond het Frans Hof van Cassatie dat een (toen uitsluitend mannelijk) advocaat met een snor de waardigheid van het beroep schond, omdat een snor enkel voorbehouden was voor militairen. In oude deontologische handboeken werd er nog op gewezen dat een advocaat die zelf zijn auto waste, handelde in strijd met de waardigheid van het beroep. Dat was toen ook het geval met een advocaat die een casino bezocht maar sinds die verplicht over een derdenrekening moet beschikken (en dus het geld van zijn cliënten niet meer kan vergokken) is het niet meer strijdig met de waardigheid wanneer de advocaat zich na zijn dagtaak in een goktent ophoudt.
De afgelopen dagen werd er soms – helaas zelfs door ministers – geopperd dat de professionele deontologie zich niet met het privéleven te moeien heeft. Dat is niet alleen strijdig met de vaststaande rechtspraak in het tuchtrecht, het is ook complete nonsens. Een advocaat of een arts die in zijn privéleven een minderjarige verkracht, kan uiteraard niet meer voldoende moreel gezag uitstalen om zijn beroep nog uit te oefenen.
Dat is natuurlijk niet onbegrensd. De Orde van Vlaamse Balies vond dat een advocaat die failliet wordt verklaard niet meer op waardige wijze opnieuw het beroep kan uitoefenen, maar het Hof van Cassatie vond dat dit te ver ging en vernietigde de deontologische regel.
Er is een probleem wanneer de ‘waardigheid van het beroep’ wordt misbruikt. Deontologie is iets van de eigen beroepsgroep en dus ook van de eigen concurrenten. Collega’s die buiten de lijntjes kleuren en het beroep een nieuwe invulling willen geven, worden soms verketterd met de ‘waardigheid’ als wapen. Dat is het échte probleem. Het begrip is immers niet welomlijnd en zet dus de deur open voor machtsmisbruik.
In de afwegingen wordt vaak vergeten dat deontologie er in eerste instantie is om het vertrouwen van de cliënt/patiënt te handhaven. Het is dan ook paradoxaal dat in die tuchtraden hun stem zelden of nooit wordt gehoord. Wanneer de waardigheid er enkel is om het status quo te handhaven en de nieuwlichters te muilkorven, is tucht een verouderd en corporatistisch systeem dat op de schop moet. Dat is het debat dat moet worden gevoerd, eerder dan de vraag hoe groot de inkijk is in de boezem van een mediagenieke psychologe.
***
Meer blogposts lezen van Hugo Lamon? Dat kan hier!
Goed geschreven en pertinet, Hugo! Ik heb het gedeeld op LinkedIn.
#pertinent
Helemaal akkoord !
Ik kan het artikel van Hugo eens te meer onderschrijven, op één punt na. De zorg van de OVB betrof niet de waardigheid van de gefailleerde advocaat, zoals tot mijn verwondering door Hugo geponeerd in het artikel, maar duidelijkheid te verschaffen tussen de “gefailleerde activiteit” en een eventuele nieuw activiteit van de gefailleerde advocaat, en de weglating is een administratieve regeling, geen tuchtsanctie.
Wellicht heeft het Hof terecht deze stellingname te verregaand gevonden, maar dat is nog geen reden om de motivatie die heeft geleid tot het reglement, een andere invulling te geven …
Interessante inkijk. Vooral het feit dat ‘waardigheid van het beroep’ in zijn juiste context moet beoordeeld worden en absoluut een actueel criterium dient te blijven.